Brieven van Hans Kloosterman, geschreven aan onderzoeker Leonard Kasteleyn.
De eerste brief over de peutertijd van Hans
De tweede brief over lagere school tijd van Hans
De derde brief gaat over middelbare schooltijd en over de oorlogsdreiging
De vierde brief gaat over de Joodse feestdagen
De vijfde brief gaat over de oorlog en over de reis naar Westerbork
De zesde brief gaat over het leven in Westerbork en over het ontslag van Hans
Brief 1 over de peutertijd – Hans Kloosterman
Zoals je wel zult begrijpen is het heel moeilijk, om alles te herinneren. Begrijp heel goed, dat het Joodse Weeshuis in Leiden niet mijn huis, maar mijn tehuis was voor ongeveer 13 jaar.
De kinderen in het Weeshuis waren mijn broers en zusters, die ik als zodanig behandelde. Ik hoop, dat je deze situatie kunt voorstellen. Als een van hen het huis verliet, wanneer hij of zij ons tehuis verliet op hun achttiende verjaardag, bracht dit een brok in mijn keel en altijd keek ik terug, wanneer sommigen van hen op een van de Joodse feestdagen ons kwamen bezoeken. Dit was en is nog steeds de fijnste tijd, die ik herinner.
Om aan te vangen met mijn eerste herinneringen is, dat ik op een goede dag was omringd was met kinderen, die allemaal ouder waren dan ik. Hoe ik in het Weeshuis kwam en wie mij daar heeft gebracht, herinner ik totaal niet.
Het eerste, wat ik mij herinner is, dat ik bij een juffrouw op schoot zat aan een zeskantige tafel. De top van de tafel was lichtblauw marmertype linoleum (waarschijnlijk Krommenie linoleum). De rand en van de tafel waren lichtgekleurd gebeitst hout en zo was de grote poot, die daar bij hoorde. Ook de vloerbedekking was blauw linoleum. De randen langs de muur waren van zwart marmertype linoleum. Deze kamer was de speelkamer. (De erker op de plattegrond). Later ontdekte ik, dat er banken waren om spullen in te stoppen. Deze banken waren langs de buitenkant van de kamer, waar onze kinderjuffrouw al het speelgoed aan het eind van de dag instopte, om ze er de volgende dag weer eruit te halen. Het heeft een hele tijd geduurd, voordat ik begreep, dat die kleine en grote deurtjes kastjes waren voor de grote en kleine schoolkinderen.
Aan het einde van een doordeweekse dag liepen we door een hele lange witte vloerbetegelde gang met hier en daar een paar zwarte tegels en een grote mat over de hele lengte van de gang naar de eetzaal. De gang had geel gekalkte muren.
De hele kleintjes, waar ik toen ook bijhoorde, gingen het eerst eten om 5 uur ‘s middags. De grote kinderen gingen later eten, ongeveer 6 uur.
De avondmaaltijd bestond uit wat boterhammen met jam of kaas of een ander niet vleeshoudende lekkernij. Natuurlijk moesten we altijd een Joods gebedje zeggen voor en na onze maaltijden. Als we gegeten hadden gingen we naar boven om naar bed te gaan. Juffrouw Gobets bracht de jongetjes naar boven en de kinderjuffrouw bracht de meisjes naar hun slaapkamer. We werden gewassen en moesten onze tanden poetsen en dan om 6 uur of 6.30 lagen we in bed tot de volgende morgen 7 uur.
Om 7 uur in de morgen, gedurende de week van Maandag tot en met Vrijdag stonden alle schoolgaande kinderen op. Na de ochtendwas en aangekleden te zijn was het ontbijt, waar zowat het hele personeel aan deelnam. Het personeel (behalve de 2 niet joodse dienstmeisjes en de huis-klusjes man of manusje van alles at en in de keuken voor de bereiding van de melkmaaltijden) hadden hun eigen zg. Nederlandse ontbijt, brood met belegging (geen vlees of vlees artikelen.
Alle kinderen hadden ‘s morgens als ontbijt pap, zoals havermout, griesmeelpap of broodpap, echter als het Pasen was, dan was het matzepap voor ontbijt. We kregen altijd genoeg en als we wilden, kregen we een tweede portie.
In onze ogen mochten de grote kinderen, 16 jaar en ouder, ook een broodontbijt hebben als ze het wilden. Natuurlijk was het een gebed voor en na het eten ..
Na het ontbijt bracht juffrouw Gobets de kinderen naar de lagere school. Ze ging op de fiets en wij, de kinderen moesten lopen. De grotere kinderen, die naar de Mulo of HBS gingen vonden hun eigen weg naar school. Om 12 uur ging de school uit en stond juffrouw Gobets te wachten. Als iedereen er was, liepen we weer terug naar het Weeshuis onder strikt toezicht van juffrouw Gobe ts. Als het winter was mochten we over het ijs lopen en dat was altijd een geweldig feest.
Als we thuiskwamen was het aan tafel en kregen we een warme maaltijd. Als juffrouw Gobets er niet was, bracht de Joodse onderwijzeres ons naar school.
Over de maaltijden praat ik wat later, want ik moet ook over de kleintjes praten. Terugkomende op de kleine kinderen, die in Nederland kleuters werden genoemd. De kleintjes kwamen uit bed nadat de anderen naar school waren gegaan. Ik spreek nu over, wat ik herinner, toen ikzelf nog een kleuter was.
De kleine jongens werden door de week door de kinderjuffrouw uit bed gehaald en de meisjes door juffrouw Altenberg of onze Joodse onderwijzeres. We gingen, nadat we gewassen en aangekleed waren naar de eetzaal, waar we ons ontbijt kregen, natuurlijk een gebedje voor en na het ontbijt. Na ons ontbijt moesten we eerst naar het toilet en dan gingen we naar de speelzaal, zie de plattegrond.
Dat was iets geweldigs. We verveelden ons nooit, er was altijd speelgoed aanwezig. Soms leerden we liedjes in het Nederlands en in de Joodse taal en niet te vergeten de liedjes Dinsdagsmiddags over de radio van Jacob Hamel die we leerden, dat was iets geweldigs. We luisterden allemaal met grote aandacht en konden ook alle liedjes meezingen; liedjes zoals “Jarig Jetje tracteerde ulevellen op school – In een groen groen knollenland enz. enz.” Als je het niet weet “Het Jacob Hamel programma” was een heel erg bekend gedeelte van de AVRO uitzendingen. Op de andere middagen was het juffrouw Antoinette van Dijk, die altijd mooie kinderverhaaltjes vertelde, waar wij natuurlijk met aandacht naar luisterden.
Ook leerden we als kleuters het begin van de Joodse geschiedenis en een heel klein beetje de Joodse taal. We werden ook voorbereid om naar de lagere school te gaan en leerden lezen en schrijven en een klein beetje rekenen.
We leerden van het welbekende bord “Aap Noot Mies” enz. en natuurlijk ons welbekende telraam.
‘s Morgens om 10.30 kwam iemand van de keuken en bracht ons melk met koekjes of brood. Om 12 uur, na het middageten, gingen we een uurtje naar bed. Na het slapen gingen de kleuters naar beneden en daar wachtte ons weer melk en een koekje. Als een van ons jarig was kregen we ook een snoepje of een stukje chocolade. In de zomer, als het mooi weer was, speelden we buiten op de speelplaats. Er waren driewielers (fietsjes) autopeds, schommels, wippen en natuurlijk een zandbak.
In de winter was het dik aangekleed spelen in de sneeuw.
Je ziet, we waren heel goed verzorgd. Men kon het niet beter hebben.
Brief 2 over de lagere schooltijd
Vervolg op mijn vorige brief
Spelen in de sneeuw, dat was geweldig. We maakten een grote sneeuwpop met behulp van de kinderjuffrouw en soms met andere leden van het personeel.
We leerden sneeuwballen maken en natuurlijk de welbekende glijbanen en het vallen, dat er natuurlijk ook bij was. Als de schoolkinderen thuiskwamen moesten de kleuters weer naar binnen voor het avondeten en daarna weer naar bed etc etc. Dit is het gedeelte, dat ik nog herinner als een kleuter.
Terugkomende op de grote kinderen.
Na het middageten gingen we (de grote kinderen) nog wat spelen of een boek lezen en als het half twee was, allen weer in een rijtje en dan liepen we weer naar school. Om vier uur ’s middags werden we weer opgehaald om naar huis te gaan. In de winter op vrijdagmiddag werden alle kinderen wat eerder opgehaald, omdat het vroeger donker was. In het Joodse geloof begint de nieuwe dag bij zonsondergang, wanneer er 3 sterren aan de hemel staan.
Aangezien het in Europa in de winter vroeg donker is, begint de dag soms al om half vier. Zodoende begint de SABBAT soms erg vroeg.
Op gewone werkdagen als we ’s middags thuiskwamen, moesten we eerst naar Joodse les. We leerden de Joodse letters, boeken lezen en vertalen etc. De jonge kinderen kregen les van de onderwijzeres (Juffrouw Klein) die het begin van onze joodse kennis bijbracht. Elk uur werd een andere groep onderwezen. Voor iedere groep werd een hogere klas genoemd, zoals van klas 6/7 klas 1, 8/9 klas 2, 9/10 klas 3 enz. De kinderen, die op de Mulo, Ambachtschool, HBS, Gymnasium zaten werden onderwezen door de Vader van het huis Meneer Italie.
Meneer Italie was een goede onderwijzer; niets ontging hem en heden ten dage kan ik nog de taal lezen en weet de geschiedenis van het Joodse volk. Elke dag waren er andere groepen, die Joodse les kregen.
De joodse lessen werden gegeven in de twee leskamers, dat zijn de kamers die het dichtst bij het trappenhuis lagen.
Meneer Italie gaf les in de linkse kamer en juffrouw Klein in de rechtse kamer. De rechter kamer was aan de kant van de keuken. Als de lessen klaar waren, was het meestal tijd voor het avondeten. De tafels werden gedekt, borden en messen neergezet. Dit werd meestal door de kinderen gedaan, meestal de jongens. Iedereen had één dag per week om de tafel te dekken. De meisjes werden naar de naaikamer gestuurd, waar ze de kunst werd geleerd van het onderhouden van de kleren.
Sommige meisjes moesten naar de keuken, waar ze het koken, bakken, braden en andere keukenverplichtingen werden bijgebracht.
Pieter de Vries hield erg van kokkerellen en menigmaal heb ik hem zien werken in de keuken. De oudere jongens van 10 jaar en daarboven moesten, als ze geen joodse les hadden aardappelen schillen en groente snijden en schoonmaken. De jongens deden onderling een wedstrijd wie het eerste klaar was. Als we geschild hadden, moesten we de schillen aan Juffrouw de Leeuw laten zien. Als de schillen te dik waren, kregen we straf, zoals: aardappelen schillen als je niet aan de beurt was. De ergste straf was, als je zakgeld werd verminderd voor een bepaalde tijd bv. 5 cent tot 3 cent per week of van 10 cent tot 5 cent per week.
Ik weet nog goed dat ik een aardappel dunschil mesje kocht, om geen dikke schillen te krijgen.Als het zomer was, konden we als we ons huiswerk hadden gemaakt doen wat we wilden; lezen of buiten spelen. De jongens natuurlijk voetballen. We hadden onze eigen competitie gemaakt en hadden erg veel plezier. Soms, vooral op Zondag stond het publiek buiten het hek naar ons te kijken en meestal waren het altijd dezelfde mensen.
In de winter was het natuurlijk veel voetballen, maar als er genoeg ijs was gingen we schaatsen op de Zoeterwoudse singel, zonder dat iemand van het personeel toekeek. We moesten natuurlijk vragen of we mochten schaatsen. Juffrouw Gobets zei wie er mocht schaatsen en wie niet. Ze vertelde ons ook hoe laat we terug moesten zijn en natuurlijk was je op tijd thuis, anders mocht je de volgende dag niet gaan schaatsen.
Natuurlijk waren er ook andere bezigheden. Op dinsdagavond luisterden we naar de radio “De Bonte Dinsdagavond trein” of “Snip en Snap”. Ik geloof, dat op Donderdagavond ook zo’n bonte avond was. Helaas ben ik vergeten wat de naam van dat programma was.
Meestal zat de huiskamer vol, inclusief leden van het personeel. Als je op de plattegrond van het weeshuis kijkt, zie je geen huiskamer, maar kijk naar het dagverblijf/regentenkamer. Deze kamer had een vouwdeur in het midden. De deur was meestal gesloten. De linkerkant werd huiskamer genoemd. Daar zaten we ’s avonds in de winter te luisteren naar de radio. Sommige kinderen speelden spelletjes zoals schaken, dammen enz. Anderen lazen een boek, tekenden of hadden enige andere bezigheid. Op bepaalde tijden vertelde de juffrouw van dienst wie er naar bed moest.
Aan de andere kan van de deur van deze kamer zat meneer Italie de oudere jongens Joodse lessen te geven. Deze lessen, die ik ook nog heb meegemaakt waren heel erg moeilijk (vraag Pieter de Vries).
Terugkomende op de normaal wekelijkse dagen; meestal aten we 3 dagen per week stamppot, zoals hutspot, andijvie, groente of witte kool met een bal gehakt en in de winter natuurlijk boerenkool met worst, spruitjes en zuurkool met worst en andere dagen was het linzensoep met vlees, erwtensoep met worst of we aten rijst met grauwe erwten en gehakt, of gort of iets anders, wat ik niet allemaal herinner. Op Zaterdag (SABBAT) mocht er niet gekookt worden. Als we opstonden gingen we eerst naar de Synagoge. Na de dienst liepen we, de jongens onder toezicht van meneer Italie, terug naar ons tehuis, waar we na een gebed ons ontbijt hadden. Dit ontbijt bestond uit brood met vis, soms koud gebakken scholletjes, bokkum, schelvis enz. We mochten wel melk of thee erbij drinken. Soms kregen we wat fruit na het eten. Na het ontbijt zongen we het gebed, genaamd SHEIR HAMANGLOUS. Op zaterdag mochten we haast niets doen dan lezen. ‘s Middags weer naar de Synagoge (Sjoel genoemd in de volksmond). Dit was een korte dienst, dan weer naar huis voor een kop drinken met een koekje of cake en dan later weer naar de sjoel voor het avondgebed. Terug naar huis was er een gekookte maaltijd en daarna werd onze heilige dag afgesloten met een gebed. Nadat de 3 sterren aan de hemel schenen was het de volgende dag (Zondag).
Op zondag was het visite dag, dan kwamen de familieleden ons bezoeken. Mijn moeder bezocht mij elke 14 dagen. Het bezoek kwam om 2 uur ‘s middags tot 5 uur.
Mijn moeder nam me in de zomer mee naar de speeltuin; dat was geweldig. Er waren schommels, glijbanen, bootjes en waterfietsen. De waterfiets was mijn ideaal. Voor een uur kon ik peddelen op het water. Als de man aan de kant op zijn toeter blies, was mijn tijd over en moest ik terug naar de kant, dan nog gauw een ijsje eten of een glas limonade (CocaCola bestond nog niet) drinken en dan terug naar het weeshuis.
Sommige kinderen kregen heel weinig visite. Eens per maand of eenmaal per half jaar of soms haast nooit. Een van de kinderen, die nooit visite kreeg was Salomon Ritmeester. Salomon werd mijn beste vriend. Hij was een jaar jonger dan ik en vertelde mij, dat hij en zijn broertje Barend uit het Joodse jongensweeshuis kwam, dat gevestigd was aan de Amstel in Amsterdam, gelegen vlakbij het Carré-theater. Hij vertelde dat zijn moeder was overleden en voor bepaalde redenen hij en zijn broertje werden overgeplaatst naar Leiden.
Op een van de visite dagen vertelde ik mijn moeder, dat mijn vriendje Salomon nooit zijn familie zag – hij had nog een vader en een opgroeiende zuster – en toen vroeg mijn moeder of zij hem mocht zien. Nadat ik permissie van meneer Italie had gevraagd nam ik Salomon mee en introduceerde hem aan mijn moeder. Mijn moeder sprak met hem en vroeg niet waarom hij geen visite kreeg, maar vroeg hem, wat op zijn verlanglijstje stond voor zijn komende verjaardag. Salomon keek bedeesd en toen antwoordde hij “Gymnastiek schoenen”. Mijn moeder zei “ik zal zien wat ik voor jou kan doen”. Voordat ze wegging gaf ze hem nog wat snoepjes en 5 cent. Hij kuste haar en was zo dankbaar als alleen een kind kan zijn.
De volgende keer, toen mijn moeder kwam, vroeg ze naar hem en gaf hem zijn gympjes en zei ze “Als ik je vandaag kan meenemen naar de speeltuin, mag je ook mee”, want het was zijn verjaardag. Ik kreeg toestemming om hem mee te nemen en wat was hij gelukkig. Sindsdien is hij mijn beste vriend gebleven.
(NB. In 1941 viel Salomon’s verjaardag op een zondag. Hij werd toen 13 jaar)
Voordat ik het vergeet, in de namenlijst komt de naam Smit voor. Smit was onze schoenmaker. Elke week kwam hij om de schoenen te maken. Juffrouw Gobets zat met hem en vertelde hem welke schoenen gerepareerd moesten worden. Hij tekende elke zool en hak uit op het leer. Het tehuis kocht of kreeg het schoenleer. Dat werd hem gegeven en de week daarna kwam hij de gerepareerde schoenen bezorgen. Meneer Smit was onze schoenmaker, ook wel “Schoentje” genoemd.
Vervolg van de week. Terugkomende op Zondag. Op Zondag gingen we in de winter natuurlijk schaatsen en in de zomer speelden we voetbal op het stenen vlak van de speelplaats. Ook gingen we soms lopen naar Katwijk aan Zee, waar we gingen zwemmen. We kregen wat boterhammen mee met een flesje limonade en aangezien dat niet altijd genoeg was, dronken we maar wat water en laat in de middag weer terug. De kleine kinderen en meisjes gingen met de tram naar Katwijk en liepen van het eindpunt naar het strand, alles onder toezicht van één van de personeelsleden.
Een van de grootste spanningen was, als het internationaal voetbal aan was, Nederland-België, met de reportage van Han Hollander, die ook Joods was. Hij is omgekomen in één van de concentratiekampen. Han was een reporter van ongekende kwaliteit. We zaten met alle jongens rond de zeskante tafel gespannen te luisteren. We hadden geen tijd voor iets anders en dan zond juffrouw de Leeuw van de keuken ons thee met koekjes. Als Nederland gewonnen had, waren we allemaal gelukkig. Je ziet, wat wij een vrij leven hadden. Zondagavond als alle spanningen achter de rug waren, werd alles in orde gemaakt om naar school te gaan; boeken, schriften, gummen, pennen, potloden en kladpapier en je huiswerk of strafregels, alles in je schooltas gestopt en na verloop van tijd was het naar bed gaan en slapen.
Meestal toen ik opgegroeid was ging ik naar de kleine jongens slaapkamer en vertelde verhaaltjes, tot ze allemaal sliepen. Ik verzon maar wat – ze zeggen dat ik er erg goed in was – en dan ging ik zelf naar bed.
Je ziet wel, het was een erg goed leven in het Weeshuis.
Brief 3 over de middelbare school en oorlogsdreiging
Voordat de dag begon moesten alle schoolgaande jongens in de huiskamer komen om ons ochtendgebed te zeggen. De jongens die eerder weg moesten om naar het werk te gaan waren uitgesloten. Het gebed duurde ongeveer een half uur tot drie kwartier en daarna was het ontbijten.
Uitgezonderd Zaterdag gingen we zeker 2 dagen per week naar de Synagoge. Als er tien mannelijke personen waren ouder dan 13 jaar dan mocht er uit de TORAH worden gelezen. (Die wet bestaat nog steeds).
In het Joodse geloof wordt iedere mannelijke persoon vanaf zijn dertiende jaar na zijn barmitswah (aannemen in de kerk) beschouwd een volwassen persoon te zijn. De meisjes zijn dit na hun twaalfde jaar .(Basmitswah)
Gedurende de feestdagen gingen we meestal elke dag naar de Synagoge.
Maandag was een erg belangrijke dag voor al de kinderen ouder dan 13 jaar, want dan was het zakgeld dag. Dan, als we het middageten hadden kwam mevrouw Italie naar de eetkamer en gaf ons persoonlijk een envelop met ons zakgeld erin. Je ziet, zo hield mevrouw Italie een persoonlijk contact met al de kinderen en kon zij ieder kind bij naam. Altijd had ze een kort gesprek met de grotere meisjes en jongens.
We mochten met ons zakgeld doen wat we wilden. Natuurlijk was er meestal 3 cent voor een postzegel, om een brief naar mijn moeder te sturen en dan was er 2 cent over, om 2 ijsjes te kopen. Dat was natuurlijk toen ik nog maar 5 cent zakgeld kreeg. Later toen mijn zakgeld omhoog ging had ik meer ruimte om geld te spenderen.
Zoals je wel weet, heeft een school vier termijnen. Na elke termijn kreeg je een schoolrapport mee naar huis, dat getekend moest worden door je ouders of de persoon die voor je zorgde. In ons geval de directrice van het huis.
Mevrouw Italie kwam met alle rapporten van de lagere school naar de eetkamer en besprak de rapporten in het openbaar met ons. Als je een goed rapport had, kreeg je een eloning, meestal in de vorm van een reep chocolade. Als je een slecht rapport had werd je gestraft, meestal 2 of 3 weken het inhouden van zakgeld of extra verplichtingen zoals het poetsen van schoenen. Ik heb dat van de schoolgaande kinderen ook eens twee lange weken moeten doen.
In mijn tijd hadden de scholen in Nederland twee keer per jaar een schoolvakantie. Dan gingen de kinderen die ouders, of één ouder, of oom en tante hadden twee weken naar hun familie. Maar als je en heel slecht rapport had dan kon het ook wel gebeuren, dat je niet met vakantie naar huis mocht; maar dan moest je wel een heel slecht rapport hebben. Gelukkig ben ik aan die straf ontkomen. De kinderen die thuisbleven zaten ook niet stil. Tripjes naar het strand in de zomer of we gingen een dagje naar de speeltuin. We gingen zeker één keer per week naar de bioscoop. Kijken naar de films van Shirley Temple, Popey the Sailorman of andere kinderfilms. Ook zagen we de film van de Graaf van Monte Cristo.
De oudere kinderen bezochten diverse museums, waarbij we ook een heleboel kennis opdeden. Als je thuisbleef, kon je ook met je niet Joodse vrienden spelen. Mijn vriend was Charles Wijtenburg. Zijn vader was de eigenaar van de Schimmelpenninck Sigarenfabrieken. Soms kon hij in het tehuis komen om te spelen. Natuurlijk, als ik bij hem thuis speelde mocht ik daar niets eten, want hun eten was niet koosjer. Soms deed ik dat toch. Meneer Italie wilde weten wie onze vrienden waren voordat ze in ons weeshuis mochten komen. Je ziet, dat was erg verstandig.
Alles wat je hiervoor in deze brief hebt gelezen, is geschreven in december 2001, terwijl het nu al 18 januari 2001 is. Je ziet, dat ik een beetje lui ben geworden, maar dat zou jij ook zijn als je wist dat het hier zowat 51 graden heet is. Ik kan je vertellen dat is heet. Het is nu een beetje afgekoeld en het is nu ongeveer 30 graden Celsius.
Een verjaardag was ook een erg plezierige dag. De kinderen zongen het ”lang zal hij/zij leven” maar ook kreeg je van de kinderen cadeautjes, een potlood of een pen, een gummie of wat anders dat ze konden vinden. Wanneer het lunchtijd was om ongeveer 12.30 in de middag, dan kwam mevrouw Italie in de eetkamer en met een kleine speech gaf ze je een mooi cadeau. Aangezien ik erg artistiek was, kreeg ik meestal een bouwdoos of penselen met verf. Eén keer kreeg ik een mooie figuurzaag en daar heb ik veel plezier van gehad. Het was ook de gewoonte dat een jarige bij de broodmaaltijd, wat meestal ’s avonds was, een heerlijk zacht gekookt eitje kreeg. Dat was een traktatie! Meestal kregen we alleen een zachtgekookt ei op Pesach (Pasen). Behalve in de oorlog, toen er geen joods vlees mocht worden geslacht, kregen we geregeld een ei als vervanging.
Onder leiding van juffrouw Bierschenk was een vereniging opgericht met de bedoeling gezamenlijk te leren georganiseerd mee te doen aan sportuitstapjes; kamperen enz. De naam van de club was “SHOLAUM MAREINUSH”. De club was voor de kinderen die de lagere school achter de rug hadden. Een contributie was vereist van 1, 2 of 3 cent per lid, naar gelang de hoeveelheid van je zakgeld. Het was vrijblijvend of je lid wilde worden of niet, je werd niet gedwongen. Ikzelf ben nooit lid geweest, want ik ging naar de Mulo gedurende de oorlogsjaren en uitstapjes waren toen bijna onmogelijk.
Overal las je op bordje in de straat, in het plantsoen, alle publieke plaatsen en ook de publieke WC’s “JODEN VERBODEN”. Je ziet, weinig activiteiten vonden plaats gedurende de oorlog.
Het weeshuis was in het bezit van vier katten en ik herinner nog heel goed dat elke morgen als ik wakker werd, een grote zwart/witte kat op het voeteneinde van mijn bed lag te slapen; dat was mijn lievelingskat. Ik herinner ook nog het jaar 1938, toen zoveel Duitse Joodse families naar Nederland vluchtten. Dat was de tijd dat Fanny en Lothar Gunsberg, de meisjes Lottie en Henny Adler en andere kinderen bij ons kwamen. Sommigen bleven anderen gingen na enige tijd door naar Amerika of Engeland.
Dat was de tijd dat we realiseerden, dat er een oorlog op komst was. We dachten allemaal dat Nederland wel neutraal zou blijven; helaas was dat niet waar. In September van 1939 gingen Duitsland en Rusland Polen binnen. Ook de neutrale stad Danzig werd door de Duitsers bezet. Aangezien Engeland en Frankrijk een verdedigings-pact met Danzig hadden verklaarden deze twee landen de oorlog tegen Duitsland. De resultaten hoef ik je niet te vertellen, want dat weten alle Nederlanders heel goed. In 1939 werd dealgemene mobilisatie uitgeroepen. Ook bij ons in het weeshuis werden maatregelen genomen. Een hele grote kist werd in de gang gebouwd die gevuld werd met zand voor het geval dat brandbommen of handgranaten werden gegooid. De ondergrondse kelders werden comfortabel gemaakt als schuilkelders. Provisie, voedsel en grote drums met water werden daar geplaatst. Alle voorzorgen werden genomen en we hebben enige malen uren in die schuilkelders doorgebracht. De verduistering werd ook ingevoerd. Straatlantaarns gaven heel weinig of geen licht. De voor- en achterlichten van auto’s waren haast niet maar te zien, want die waren haast helemaal dichtgeplakt.
Alle ramen werden voorzien van verduistering, strepen van papier werden op de ruiten geplakt, want als de ramen braken, konden de stukken bij elkaar gehouden worden met het papier dat er was opgeplakt.
Op het ogenblik zit ik nog te wachten op informatie over de volgorde van de feestdagen, waar ik later nog wat over wil schrijven.
Eerst nog een antwoord op je laatste brief over de diensten in de Synagoge.
In de Synagoge zijn vrouwen ook aanwezig. Het is een eeuwenoude traditie, dat de vrouwen apart zitten in de Synagoge, ondanks dat een vrouw een hele hoge plaats in het gezin inneemt. Zij is het die de Sabbat inwijdt. Een vrouw is op zijn minst gelijk aan een man en absoluut niet minder. Een heeft een geleerde Rabbijn gezegd “Als een vrouw jouw kinderen draagt, bij je slaapt, voor je kookt, je vuile klere wast en zorgt voor al de benodigdheden in je leven, heeft ze recht om je gelijke te zijn en niet je slaaf. Zij is de persoon die het gezin tezamen houdt.
Aangezien ons weeshuis altijd extra geld nodig had, had de Gemeente Leiden toestemming gegeven, om tweemaal per jaar een collecte te houden. Op collectedag kwamen lopers (mensen die de stad ingingen met een collectebus) naar het weeshuis, waar hen een bus werd gegeven met een bepaald nummer en hun district waar ze moesten collecteren. Altijd ging &eavute;én van de oudere kinderen mee, om belletje te trekken, waarna de loper zijn verhaaltje deed en meestal ging er wat geld in de bus. Sommige mensen gaven het assisterende kind een koekje of een andere lekkernij en als het heel warm was, kreeg je sms een koele drink. Ik ben ook enige keren meegeweest en vond het erg leuk.
De collecte werd meestal gehouden in de vakanties, zodat de kinderen ook vrij van school hadden.
Je vroeg me om meer bijzonderheden omtrent mijn vriendschap met Mieke Dagloonder. Voor zover ik me kan herinneren waren Mieke en ik vanaf onze kleuterjaren altijd de grootste vrienden. We speelden altijd samen; waar je mij zag, daar was Mieke en andersom. Tot in de vijfde of zesde klas van de lagere school is dat zo gebleven. Daarna zakte het wat af omdat we meer ontwikkelden. Toch heb ik nog steeds een warm gevoel, wanneer ik aan haar denk. Dit is een gevoel dat ik nooit zal verliezen. Mieke kreeg nooit bezoek van haar familieleden.
Volgende keer meer bijzonderheden.
Brief 4 over Joodse feestdagen
Deze keer ga ik wat van de Joodse feestdagen vertellen.
Als ik niet precies iets weet, kan je een verklaring vragen van meneer L. Levie van de Nederlandse Israëlitische Gemeente in Leiden.
Deze week was het POERIMfeest. Poerim vond plaats ongeveer 400 of 300 jaar voor de christelijke jaartelling begon en volgens de (legende of) geschiedenis in het toenmalige Perzië(Iran vandaag genoemd). Het was in die tijd, dat de Koning van Perzië weer eens een paar extra vrouwen wilde hebben voor zijn harem. De soldaten moesten zoveel mogelijk jonge vrouwe en meisjes oppikken, om naar de koning te brengen, zodat de koning een keuze kon maken. Eén van deze vrouwen was een Jodinnetje genaamd ESTER. Zij was de nicht van MORDEGAJ. De eerste minister van Perzië was Haman, die 12 zonen hand. Haman vroeg de koning of hij een vreemd volk in Perzië mocht vernietigen, want deze mensen waren een pest in de maatschappij. Ester, die heel mooi was, werd de eerste vrouw van de koning en werd als zodanig gekroond tot koningin. Morgedaj (haar oom) vertelde haar over de vernietiging van alle Joden in Perzië en hij vroeg Ester, of het mogelijk was deze tragedie te vermijden. Ester vertelde het aan de koning, die eigenlijk helemaal geen idee had van de vernietiging van het Joodse volk in zijn land. Aangezien de koning zijn zegel had gedrukt op het moordcontract kon hij zijn woord niet terugtrekken. De koning gaf echter permissie dat als de dag kwam, de Joden zich mochten verdedigen met gewapend geweld. Toen de dag kwam, verdedigde het Joodse volk zich met alles wat er beschikbaar was en versloeg het leger van Perzië. Haman ( de eerste minister), zijn vrouw en 11 zonen werden in publiek opgehangen.
Ter ere van deze overwinning vieren we het Poerim feest. De vrouwen van die tijd maakten een lekkernij, die ze Hamansoren noemden.
In het Leidse weeshuis was het niet anders. Juffrouw de Leeuw en de meisjes in de keuken maakten Hamansoren met poedersuiker en andere lekkernijen en snoepgoed en we hadden veel plezier. Ook mevrouw en meneer Italie en de rest van het personeel deelden mee in de feestgelegenheden.
Als je het recept wil hebben, dan kan je in een joods kookboek kijken, maar ik geef je het nu, zoals ik het weet.
Meel en water en een snufje zout. Kneed het tezamen tot je een stevig deeg krijgt. Rol het met een deegroller of een fles heel dun en snij het gerolde deeg in vierkanten van 10 x 10 cm. Gooi de erg dunne stukjes in heet frituurvet tot het krult als kroepoek. Laat het uitdruipen op vetvrij papier en gooi er daarna poedersuiker op en dan maar lekker eten. Probeer het eens.
Het volgende feest is PESACH, dat is Pasen. Het Pesachfeest is het vieren van de bevrijding van het Joodse volk toen ze na meer dan honderd jaar in slavernij uit Egypte werden gestuurd na de gebeurtenissen van de 10 plagen. Vooral de laatste van de 10 plagen, toen alle eerstgeborene mannelijke personen werden vermoord. De vrouwen hadden niet eens de tijd om het brood te laten rijzen. Iedere Jood moest weg en het brood werd uit de ovens gehaald zonder dat het gerezen was, zodat het eigenlijk platte koeken werden. In Nederland noemen ze die koeken ‘MATZES’ of Joods Paasbrood. Matzes (of ook Matze genoemd) worden vandaag de dag nog gegeten.
Ook wij vierden deze feestdag in het weeshuis. De dag voor het Paasfeest begint moeten alle eerstgeborene zoons een halve dag vasten en aangezien ik ook een eerstgeborene zoon ben, moest ik ook vasten.
Het is een Joodse wet, dat de huisvader van een gezin moet gaan zoeken met een brandende kaars in zijn hand of er ergens nog gerezen voedsel als brood en cakes lag. In het weeshuis werd dit gedaan door meneer Italie. Meestal gingen één of twee oudere jongens mee zoeken. Opzettelijk werd hier en daar een stuk brood neergelegd, zodat het gevonden moest worden. Er werd gezocht in alle kasten of planken en doosjes. Kortom er werd overal gezocht.
Het gevonden brood moest verbrand of vernietigd worden. Jongens wat hadden we een plezier.
In het weeshuis hadden we ook een Paasservies. Het was verboden om het dagelijks eetgerij op Pasen te gebruiken, dus geen vorken, messen, lepels, borden, tafelzeiltjes enz.. Alle gootstenen moesten met heet water worden gewassen, dus we hadden genoeg werk te doen.
Het nieuwe serves dat werd aangeschaft werd gewassen in stromend water. Dat deden we dan in de gracht van het Levendaal; daarna werd het nog eens gewassen in heet water en dan was alles klaar voor Pasen.
De Paasavond in het Joods SEIDERavond genoemd begon met een dienst in de Synagoge. Daarna gingen we naar huis om een feestmaaltijd te gebruiken en als dat voorbij was dan zaten we allemaal om de Seidertafel en werd de bevrijding uit de Egyptische slavernij herdacht. Deze avond mocht iedereen op zijn ellebogen rusten zonder dat iemand er aanmerkingen op kon maken.
Die avond aten we allemaal lekkere dingen, soep vooraf en gebraden kip met aardappels en groenten met heerlijke jus en natuurlijk een lekker Joods nagerecht. De jongste zoon van het gezin opent met de vraag “Waarom is deze avond anders dan elke andere avond?”. Het antwoord is “Omdat deze avond wij de dag herinneren, dat we bevrijd zijn uit de Egyptische Slavernij”. Zoals je ziet, het antwoord is in de tegenwoordige tijd, niet in de verleden tijd. Het is alsof het jou is gebeurd. Een Jood doet, alsof hij of zij daarbij was en dat maakt het joodse volk zo sterk.
Ik weet nog goed dat toen ik 6 of 7 jaar oud was, ik de eer had om de Paasavond te openen met de woorden in het Joods (dat is “Maniestanno hallajlo hazee”), vertaling van hierboven. Er werden op die avond allerlei lekkernijen gesnoept en gegeten en natuurlijk alcoholvrije wijn door de kinderen gedronken. De oudere kinderen en het personeel dronken echte wijn. Pasen duurt 8 dagen; 2 heilige dagen niet naar school en niet naar het werk gaan en dan 4 dagen normale dagen en dan weer 2 heilige dagen. Waarschijnlijk de laatste 2 dagen om bij te komen van het lekkere eten.
8 Dagen aten we geen brood of andere gezuurde maaltijden. We aten matzes in plaats van brood. Matzes met bruine suiker – met zachtgekookte eieren – met chocolade hagelslag – met geraspte kaas – met heerlijke jam – met leverworst – met alles dat lekker was. We hadden een geweldige tijd.
SHOVUOT is het lentefeest. Een week lang aten we allemaal vers fruit; misschien was dit om vitaminen te krijgen. Dit feest heeft nooit de aandacht getrokken bij niet joodse mensen.
ROUSH HASHONA. Joods Nieuwjaar.
10 Dagen na Nieuwjaar is de heiligste dag van het joodse volk. YOM KIPPOER (grote verzoendag) De verzoening met God voor de zonden die je hebt gemaakt gedurende het afgelopen jaar.
SOEKHOT Feest voor het inhalen van al het verse fruit en de nieuwe oogst.
We zaten dan in de speelkamer. Op de plattegrond staat “De erker”. Het beweegbare dak werd opgehesen zoals je kan zien op een van de foto’s. Grote matten werden er ingelegd, fruit en bloemen werden daaraan gehangen en dan werd het een hele week feest en aten we en woonden we in de erkerkamer.
SIMCHAT TORAH Ook wel vreugde van de wet genoemd (Torah is de Joodse wet) Dit is eigenlijk de verjaardag van onze bijbel. Het duurt een jaar lang om de Torah te lezen en als het jaar over is, dan vieren we feest. Allerlei snoepgoed werd aan ons gegeven. We zongen altijd: “We krijgen bruidssuikers op Simchat Torah!”. Natuurlijk ging alles vergezeld van lekker eten, drinken en snoepjes.
Het laatste feest van het jaar is CHANOEKA. Dit was het feest om God te bedanken voor het wonder dat we 8 dagen lang het licht konden laten branden van de olie uit een kruik die officieel maar een inhoud had voor één dag. Dit gebeurde na de verwoesting van de tempel.
Weken en maanden van tevoren hadden we een bepaald toneelstuk ingestudeerd en dat werd dan op een zaterdagavond gedurende dit feest opgevoerd.
De Christenen noemen dit feest de Joodse Kerstmis omdat de Joden op die feestdag ook cadeautjes aan elkaar geven.
CHANOEKA was ook belangrijk voor de kinderen die het afgelopen jaar het weeshuis hadden verlaten. Meneer Italie kwam dan op het podium en hield een belangrijke rede voor hen en gaf ieder een prachtig kado en voor zover ik me herinner een envelop met geld.
Op deze laatste feestdag van het jaar waren alle leden van het betuur ook aanwezig en natuurlijk bekeken alle kinderen hun cadeaus en dat van de anderen. Met veel limonade en taartjes werd de avond gesloten.
Je ziet, het was nog niet zo slecht in het Leidse Joodse Weeshuis.
Brief 5 over de oorlog en de reis naar Westerbork
Op 10 mei 1940 werden we ‘s-morgens wakker door het geluid van kanonnen die op het militaire vliegveld Valkenburg waren geplaatst en die schoten op Duitse vliegtuigen; de Stuka’s en Messerschmits.
Natuurlijk gingen wij als kinderen naar de ramen om te kijken. Grote zwarte plekken verschenen in de lucht. Deze plekken bleken achteraf de plaatsen te zijn waar de kogels ontploften. Aangezien we vlakbij het vliegveld Valkenburg woonden zagen we een heleboel parachutisten naar beneden vallen. Het was haast niet te geloven, ontelbare soldaten sprongen naar beneden. Het was net een wit laken dat naar beneden viel. Het weer was erg mooi; geen wolkje aan de lucht. Zoiets kan je nooit vergeten. Die grote groene vliegtuigen vlogen vlak over de daken van de huizen. Je zag de bemanning zitten. De machines leken net op grote doodskisten met een kruis erop. Ik kan het nog zien. Om ongeveer half zeven in de morgen kwam juffrouw Gobets in onze slaapkamer. Ze vertelde ons dat we alle ramen moesten sluiten, want het was oorlog met Duitsland en de mensen in de vliegtuigen konden heel makkelijk naar binnen schieten met de mitrailleurs die in de machines waren.
Juffrouw Gobets orderde ons te gaan wassen en aan te kleden. Daarna gingen we naar beneden. Meneer Italie had beslist dat we die dag niet naar school gingen.
Het was een erg spannende dag. Gedurende de dag kwamen soldaten voor een drink en waarschuwden ons geen vreemden in te laten. Nou dat gebeurde niet. Nadat een van de jongens zich had geschoren met een elektrisch scheerapparaat gingen ze weer op patrouille. De rest van de dag bleven we allemaal binnen en luisterden naar het nieuws over de radio. We bleven vier dagen in huis. De Duitsers hadden de overhand en de regering capituleerde op 15 mei 1940, zoals je al eerder hebt vernomen.
Gedurende de vier oorlogsdagen hebben we niet stilgezeten. Iemand van hogerop had georganiseerd dat het hele weeshuis naar Engeland zou vluchten, want het was wel bekend dat de Duitse regering erg tegen Joden was. We kregen allemaal zakken of kussenslopen met kleren en wachtten twee dagen om naar IJmuiden te gaan om zodoende over te steken naar Engeland. Meneer Bosma, die drie huizen van ons af woonde en die hoofdonderwijzer was van de lagere school, kwam één van de middagen afscheid nemen en wenste ons allen het beste in ons nieuwe vaderland. Helaas op de derde dag kregen we bericht, dat Engeland verbood om meer vluchtelingen in te nemen en geruchten gingen dat er in Engeland werd gezegd, dat de Duisters het Joodse probleem zouden oplossen.
Na de capitulatie van de overgebleven Nederlandse regering gingen we weer naar school. Ik herinner nog goed de hoeveelheid Duitse soldaten die er rondliepen en zware gepantserde voertuigen er waren. De Zoeterwoudse singel was vol van hen. De soldaten bestormden de winkels in de nabij gelegen straten. Ze kochten hele winkels leeg. Chocolade en alle lekkernijen verdwenen als sneeuw voor de zon. De gewone burgers konden niets meer krijgen. Hoe die soldaten betaalden was voor mij een raadsel. Juffrouw Gobets bracht ons die dag gewoon weer naar school, alsof er niets aan de hand was.
Het duurde niet lang voordat de wet uitkwam dat Joden niet naar bepaalde plaatsen mochten gaan. Het was verboden om naar winkels of plaatsen te gaan waar alcoholhoudende dranken werden verkocht (o.a. cafés en restaurants). Al gauw zag men op die plaatsen borden verschijnen met “Voor Joden verboden”. Ook mochten we niet meer naar de publieke school, de straat wc’s enz. De Joden mochten geen eigen winkels of bedrijven bezitten. Joden mochten niet voor niet-Joden werken. Kosher vlees was niet te krijgen, zodat we op vis, kaas en eieren moesten leven. Groente was O.K. Voor brood werd waterbrood aangeschaft. Juffrouw de Leeuw bestelde enige honderden eieren, die in waterglas werden ingelegd. Pieter de Vries heeft daaraan nog meegeholpen. We kregen elke vrijdagavond bij ons eten twee eieren. Als de eieren op waren kocht juffrouw de Leeuw weer nieuwe. Juffrouw de Leeuw kwam oorspronkelijk van de Betuwe, tussen Veenendaal en Tiel; dat was de stapelplaats van de eieren. Zo kon het weeshuis er op slinkse wijze aankomen. Normaal had je distributiebonnen nodig om voedsel te kopen.
Al heel vlug na de Duitse bezetting kwam het bevel dat alle Joden geregistreerd moesten worden en een Jodenster moesten dragen. Aangezien we niet meer naar publieke- of gemeentescholen mochten werden Joodse scholen gesticht. Ik ging met enige andere jongens naar de Muloschool in Den Haag. Speciale vergunning moest worden gegeven door de Duitse overheid om een reisvergunning te krijgen voor publiek transport. Voor zover ik weet moest dit elke week of elke maand opnieuw aangevraagd worden. Als er geen bewijs was, kregen we geen kaartje en konden we niet naar school. Onze hoofdonderwijzer was meneer van Hoorn, een hele grote, lange man. Ook op de Mulo konden sommige onderwijzers Pieter de Vries en mij niet uit elkaar houden.
Als we ’s-morgens naar school in Den haag gingen, reisden we met de blauwe tram en omdat we een Jodenster op onze kleren hadden mochten we niet op stoelen of banken zitten en moesten we staan. Als je wel ging zitten, kon de politie je arresteren of van de trein afzetten. Eén keer ben ik gaan zitten in de trein en toen werd ik door een NSB’er in uniform van mijn plaats gehaald. Hij zei zoiets van “Jij zwijn, kan niet de zetel vervuilen’. Zodat ik staande naar Den Haag reisde. Als we in Den Haag aankwamen, liepen we maar het Staats Spoor terrein, om zodoende naar de Muloschool in de Waalstraat te gaan. Onderweg moesten we door de Rijswijkseweg lopen. In deze straat en in die buurt zaten de publieke vrouwen en sommigen scholden ons uit voor “Vuile rotjood, ga naar Palestina, waar je thuishoort” en als we terug gingen, was het weer hetzelfde. Als het winter was, gooiden Jopie Beem en ik sneeuwballen naar hen toe en dan begonnen die wijven ons nog harder te beledigen.
Thuis in het Weeshuis gekomen deden we ons huiswerk en de dagelijkse taken die ons werden opgelegd.
De twee niet-Joodse dienstmeisjes en ons manusje van alles, meneer van Ee moesten helaas worden ontslagen. Dit was in mijn opinie een erg groot verlies. De twee Friese dienstmeisjes waren geweldig. Altijd hadden ze een vriendelijke woord en ik heb ze nog nooit kwaad gezien. Meneer van Ee bromde wel eens, maar deed niemand kwaad. Als het Yom Kippoer was (grote verzoendag) kwamen hij en zijn vrouw altijd naar onze Synagoge voor een uur om zijn respect te laten zien in ons geloof.
Het ergste, als we naar school gingen was de vermindering van kinderen en onderwijzend personeel. Elke week waren sommigen van huis gehaald en zagen we ze nooit meer. In het begin hadden we zes klassen met leerlingen, twee jaar later waren er nog meer vijf kinderen en geen onderwijzer. De overgeblevenen waren Pieter de Vries, Fanny en Lothar Gunsberg, Jopie Beem en ik. Door een lid van het Joods schoolcomité werd ons verteld dat de school werd gesloten omdat bijna de hele Joodse gemeente in Den Haag was verdwenen. Van toen af aan hield meneer Italie ons thuis en probeerde hij en de Joodse taalonderwijzeres ons te onderwijzen. Gezien de grote zorgen die meneer Italie had was dit ook weer een beetje teveel. Het was ook teveel voor de kinderen, want onze families waren al naar onbekende bestemmingen getransporteerd.
Aangezien het niet zeker was of het Joodse Weeshuis vrij was van opgepikt te worden door de Duitse overheid (Politzei) om ook naar Polen te worden gestuurd, had de directeur, meneer Italie, orders gegeven dat voor iedere persoon een rugzak moest worden gemaakt met alle benodigdheden. De markiezen werden allemaal van het gebouw gehaald en het materiaal gebruikt om de rugzakken te maken. Die taak was aan onze schoenmaker gegeven, meneer Smit die er een heel goed werk van heeft gemaakt. De zakken werden onder leiding van juffrouwen Bierschenk en Gobets gevuld. De inhoud bestond ( als ik het me nog goed herinner) uit twee paar onderkleren, een trui, wat bovenkleren en natuurlijk was er ook winterkleding met kousen en sokken en schoenen. Ook een noodvoorraad aan voedsel in blik. Sommige kinderen kregen ook een Asbitstelletje en lucifers. Een Asbitstelletje was een klein kookapparaat met Asbit tabletten, die makkelijk met een lucifer aangestoken konden worden.
Er was ook een order gekomen dat de Joden hun fietsen moesten inleveren. Ik verloor mijn mooie Engelse sportfiets, die mijn moeder gegeven had voor Barmitwo. Ik had mijn fiets verstopt op een tuinderij in Leiderdorp, waar Salomon Ritmeester werkte.
Juffrouw Gobets kreeg de waarheid uit mij, waar de fiets was. Ik moest de fiets ophalen en inleveren aan het Politiebureau. Daar heb ik heel wat tranen voor laten vallen.
De tijden waren steeds spannender, je kon het uit de ogen lezen van het personeel en op Woensdag 17 maart nadat we ons avondmaal hadden gehad, omstreeks 5 uur kwam de Leidse Politie met twee autobussen en een order dat we met hen mee moesten gaan.
In ongeveer twee uren tijd moest het weeshuis worden ontruimd. Twee van de jongens die op de tuinderijen werkten; Sally Montezinos en Salomon Ritmeester” waren niet thuis. Het tehuis was totaal omringd door de Politie en toen Sally en Salomon aankwamen waarschuwde de Politie hen om niet naar binnen te gaan en terug te gaan naar hun werk om daar de nacht af te wachten. Helaas tegen het advies van die Politieagent gingen de jongens toch naar binnen om bij hun broers en zusters te blijven.
Ik vertelde te voorheen, we waren geen nummer, we waren broers en zusters; en grote familie. Het was helaas het einde voor hen.
Meneer Stoffels, onze buurman was ook in het tehuis, zoals ik later hoorde, om meneer Italie over te halen om met iedereen te vluchten naar onderduikadressen. Hij had een heleboel adressen om ons te verbergen. Meneer Italie weigerde zijn aanbod. Hij zei “Ik ben verantwoordelijk voor al de kinderen en zolang ik niet weet waar ze naar toe gestuurd worden, blijven ze onder mijn hoede.”
Later in kamp Westerbork hoorde ik dat meneer Stoffels vanuit het Kamp gevraagd had om te proberen zoveel mogelijk kinderen uit het kamp te krijgen. Helaas, het was te laat. We werden in de bussen gestopt en naar het treinstation gebracht. Sommigen moesten onder leiding van de Politie lopen naar het station omdat er geen plaats in de bussen was. Op het station aangekomen werden we na een hele lange tijd in erg oude treinen gestopt. Uiteindelijk na erg lang wachten kwam er een hele oude locomotief met een kolenwagen, die werd gekoppeld aan de wagens waarin we zo al enkele uren hadden doorgebracht. Bij elke deur van de trein in elke wagon stonden politieagenten ons te bewaken, zodat we niet wegliepen.
Voordat we het Weeshuis verlieten, werd er ook appel gehouden om te laten zien dat we er allemaal nog waren. Plotseling werd er aan de deurbel gebeld en daar stond meneer Stoffels voor de deur. De Politie vroeg waarvoor hij kwam. Hij vertelde, dat zijn dienstmeisje Betsy Dommelhold (voorheel Wolf) nog in het tehuis was en dat hij haar kwam halen. Na veel moeite en de overtuiging, dat ze niet op de namenlijst voorkwam lieten ze haar los en ging ze mee met de Heer Stoffels.
Terugkomende naar het station, waar we nog steeds in die oude treinen zaten vernamen wij dat we niet de enige Joden waren in de treinen. Zowat alle Leidse Jodenmensen waren die dag opgepikt om naar Westerbork te worden getransporteerd.
Uiteindelijk ongeveer 8 uur ’s-avonds ging de trein in beweging. We gingen kijken wat er in onze rugzakken zat. Als de gewoonte is in Nederland had iedere jongen een zakmes bij zich. Sommigen vroegen de bewakers wat je mocht meenemen. Zij vertelden ons dat als we in Westerbork kwamen, alles zou worden afgenomen in het kamp. Dat we onze horloges, ringen enz. maar aan hen moesten geven, dan zouden zij wel zorgen dat het in de handen van de “ondergrondse” autoriteiten kwam. Dit was natuurlijk een grote leugen. Een klein gedeelte van de kinderen viel voor die leugens en gaven de Politie hun geld en waardevolle artikelen, wat heel erg stom was. Ik was niet zo stom en hield alles bij mij. Mijn gedachte was, als ze alles afpakken laten ze het dan maar in het kamp doen.; bij de moffen maar niet bij die rotzakken die de vijand hielpen.
De reis duurde meer dan twee en een half uur. Het werd stil en koud in de trein. We kropen bij elkaar en als je het kon viel je in slaap. Ik zie nog Pieter de Vries en Fanny Gunsberg bij elkaar zitten, die waren stapel verliefd. Ikzelf kroop bij Mieke Dagloonder voor de rest van de reis. Aangekomen in kamp Westerbork om ongeveer 10.30 ’s-avonds werden we in een wachtkamer gestopt waar we door de administratie werden afgehandeld. We moesten ons persoonsbewijs afgeven. Na afloop om ongeveer kwart voor twaalf werden we door een paar kamppolitieagenten, Kapo genoemd, naar barak 66 gebracht, waar onze voorlopige woonplaats was. De volgende morgen, toen we opstonden was het erg vreemd dat er geen ontbijt was. Gelukkig hadden we allemaal een noodrantsoen bij ons. Daar had het weeshuispersoneel voor gezorgd en het was in je rugzak. Meneer Italie probeerde het nog zo gezellig mogelijk te maken. Tafels werden zo goed als het kon klaargemaakt. We hadden allemaal onze eigen vork, mes en lepel, een bord en een beker in onze rugzak.
Voordat we gingen ontbijten moest er gebeden worden. Meneer Italie vroeg of we onze gebedssjaal (Talles) en gebedenriem (Tefillien) en boeken (Tefille) bij ons hadden en tot zijn grote verbazing was ik de enige jongen die het had meegenomen. We hadden wel allemaal een keppeltje (Joods hoofddeksel) bij ons, zodat we toch ons ochtendgebed konden houden. Na het ontbijt ging ieder zijn eigen gang en maar wachten wat er zou gebeuren.
Pieter de Vries en ik hadden verwacht, dat onze G1-verklaring zou zijn gekomen met de post van het Duitse hoofdkwartier in Den Haag. Een G1-verklaring was een document, waarin werd verklaard dat je twee Joodse grootouders had en dat je onder voorwaarde het Joodse milieu moest verlaten; dus geen ster dragen. We vernamen, Pieter en ik dat het formulier op de 18e maart 1943, de dag nadat de Politie ons had opgehaald was aangekomen in het Weeshuis, dus onbereikbaar voor ons.
Meneer Stoffels vermoedde, dat het er was en ging naar het Weeshuis om het te krijgen en om het zodoende naar de kampcommandant (Gemmek) te sturen om ons uit het kamp te krijgen. Het heeft hem meer dan twee maanden gekost om ons op vrije voeten te krijgen. Elke Donderdag ging een transport naar Polen. Het waren goederentreinen getrokken door een kolenlocomotief.Heel vroeg in de morgen kwam de barakbaas en soms de avond van tevoren en plakte een plakkaat op de deur, waarop de naman stonden van de personen, die op transport werden gestuurd. Pieter en ik hebben er ook verschillende keren opgestaan, maar dankzij meneer Stoffels’ harde werken werden we steeds vrijgesteld. Hij overtuigde de Duitse overheid, dat wij niet in het kamp hoorden te zijn, want een vrijstelling document bewees, dat we maar half Joods waren en dat we per ongeluk in het kamp terecht waren gekomen. Een telegram gaf ons vrijstelling van het transport. Ik veronderstel, dat meneer Stoffels heel wat sigaren en jenever heeft gebruikt om die moffen in Den Haag om te kopen. Dat is hem veel keren gelukt.
Brief 6 over het leven in Westerbork en het ontslag van Hans
Aangezien er voor ons niets te doen was gedurende de eerste dagen dat we in het kamp Westerbork waren, gingen we uit om het kamp te verkennen. Ten eerste begonnen we met onze barak no. 66. De barak bestond uit delen, een portaal in het middel. De bedoeling was, dat de vrouwen verhuisden naar de linkerkant en de mannen aan de rechterkant van het gebouw. Echter, onze barak 66 was anders.
Barak 66 was aan de linkerkant voor de strafgevangenen, mensen die iets hadden uitgehaald. Deze mensen droegen buiten de Jodenster een insigne met een S op hun kleren en zo werden ze op transport gestuurd. De rechterkant van onze barak was voor gezinnen van weeshuizen en sliepen de jongens en meisjes (mannen en vrouwen) door elkaar.
Aan het einde van de barak was een waskamer. Daar kon je je handen en gezicht wassen; geen douches. Aan ieder uitende van de wasbakken stond een wc. Totaal niet afgeschut met een muurtje of een scherm. Je kon je behoefte doen met iedereen om je heen, iets wat wij helemaal niet gewend waren en bovendien waren die twee wc’s stinkend smerig en ook verstopt. Iedereen ging dan naar de wc die buiten was. De buiten-wc’s waren schuren waarin een grote kist stond over een diepe kuil. In de top van de kist waren grote gaten gemaakt waarop je zat en dan zat je daar zij aan zij en rug tegen rug. Geen planken tussen ons. Er was natuurlijk geen wc-papier, daar moest je zelf maar voor zorgen.
Je ziet, we leefden als beesten. Na een paar dagen in het kamp werden we aan het werk gezet. De ene dag moest ik helpen met het graven van hele lange kuilen en de andere dag met het vullen van de kuilen met het vuil dat uit de wc’s kwam. Dan werden de kuilen weer dichtgegooid met de grond die uit de nieuwe kuilen kwam, die we moesten graven. Op Donderdag was het transportdag. Ik moest meehelpen om de wc-tonnetjes in de beestenwagens te zetten; twee in één wagon. Ook moesten tonnetjes met drinkwater naar de wagons gebracht worden. Meestal begon de transportdag ’s-morgens om 7 uur en om 11 uur vertrok de trein naar Polen. Dat was algemeen bekend. Ik zie ze nog weggaan. Sommige wagons misten een paar planken, waar onze vrienden doorheen konden kijken en ons vaarwel zeiden.
De laatste paar weken moest ik in en buiten een crematorium werken, waar alle lijken werden verbrand. We moesten de as op een hoop achter het gebouw gooien. Als we buiten het kamp moesten werken, gingen we door de hoofdingang; koppen werden geteld en dezelfde hoeveelheid koppen moesten er ’s-avonds weer zijn als we terugkeerden van het werk. Op Zondag als er niet gewerkt werd, moesten we marcheren op de oefenplaats voor ongeveer twee uren. We kregen één maaltijd om ongeveer 5 uur ’s-middags. Meestal was dit een erge magere soep, vlees en groenten waren er niet of zo goed als niet te vinden. Als ik het goed heb, kregen we ’s-morgens een stuk brood met een klontje margarine. Als je het bewaarde, was er een grote kans dat één van je kampgenoten het had gevonden en het had opgegeten. Dus was het beter om je brood in sneetjes te snijden, het in je zakdoek te stoppen en het mee naar je werk te nemen. Dan wist je dat je het zelf had opgegeten.
Eens per week kon je een douche nemen. Als je dat wilde, moest je dit aanvragen bij de barak kampcommandant. Als je aan de beurt kwam, werd je dat verteld en ’s-middags ging je naar het washuis voor een douche. Je kreeg drie minuten tijd; één minuut om je uit te kleden, één minuut om je te wassen één minuut om je af te drogen en aan te kleden. De tijd om je goed te wassen was er natuurlijk niet. Wat je deed om zo lang mogelijk onder de douche te blijven was:
1. Met een lange jas en pantoffels aan naar het badhuis, handdoek over je schouder.
2. Langer tijd om je te wassen.
3. Roepen van de badhuismeester dat het tijd was. Hij sloot het water af.
4. Trok je jas aan over je natte lichaam. Handdoek over je schouder en terug naar je barak.
Na ongeveer vier weken waren er maar drie kinderen van het weeshuis over in het kamp; Didia Klein, Pieter de Vries en ik. Elke week kregen we bericht van meneer Stoffels dat hij bij het Duitse hoofdkwartier in Den Haag was geweest met de toezegging dat onze G1-verklaring naar het kamp was gestuurd en elke week werd onze naam van transport naar Polen doorgestreept. Je voelt wel dat dit op onze zenuwen werkte.
Na ongeveer enige maanden werden Pieter en ik verteld, dat we de volgende dag om ongeveer 10 uur in de morgen ons moesten aanmelden bij de kampcommandant Gemmeke voor een onderhoud. De volgende morgen gingen Pieter en ik naar het hoofdkantoor. Toen we binnenkwamen vroeg de juffrouw achter haar bureau onze namen en vertelde ons, dat we maar even moesten wachten tot meneer Gemmeke tijd had ons te zien. Na korte tijd werden we binnengeroepen. We moesten blijven staan. Hij gaf ons een preek en zei dat we ontslagen waren uit het kamp onder bepaalde voorwaarden. Zolang we in het kamp waren moesten we een ster dragen, maar zodra we het kamp verlieten, moest de ster van onze kleding verwijderd zijn. De juffrouw in het kantoor zou ons alle informatie geven wanneer en hoe laat we met een vrachtwagen naar Assen zouden worden gebracht. We moesten foto’s laten maken voor een nieuw persoonsbewijs. Na enige dagen waren alle documenten gereed. We kregen een treinkaartjes naar Amsterdam, waar Pieter en ik na een lange reis ’s-middags tegen drie uur aankwamen. Pieter ging naar zijn moeder in de Vrolijkstraat. Ikzelf had geen familieleden of kennissen om naar toe te gaan, zodat ik maar met mijn zware koffer ging zitten aan de voet van een boom op de Leidsegracht. Een paar goede Amsterdammers, die op de Leidsegracht woonden en mij zagen, vroegen of ik een vreemde was en ze vertelden mij dat je om acht uur binnen moest zijn. Anders werd je opgepikt om te werken in Duitsland. Ik vertelde hen dat ik uit kamp Westerbork was ontslagen omdat ik halfjoods was. Ze haalden mij binnen, gaven mij te eten en een slaapplaats voor de nacht. Dat was het laatste bestaan van het Joodse Weeshuis in Leiden. Ik had niemand meer, mijn familie (het weeshuis) was er niet meer.
Ik was helemaal alleen….