Toespraak Henri Lenferink – herdenking Jodenvervolging Leiden

Toespraak Henri Lenferink, oud-burgemeester van Leiden, ter gelegenheid van de herdenking van de Jodenvervolging, 6 april 2025 te Leiden

(Foto’s: Gerrit Bikker)

Henri Lenferink houdt de voordracht op de jaarlijkse herdenking Jodenvervolging Leiden 

 

Dames en Heren,

In oktober 2023 mocht ik als commissaris van de Koning van Gelderland mee met de minister-president in het regeringsvliegtuig naar Sobibor, in verband met de 80-jarige herdenking van de opstand die daar op 14 oktober 1943 plaatsvond. Voor Nederland was dit een belangrijke zaak, want maar liefst 34.313 Nederlandse Joden zijn in 1943 naar dat kamp gedeporteerd, waarvan er slechts 18 de oorlog hebben overleefd. Gelderland onderhoudt een vriendschapsrelatie met de Poolse provincie waar Sobibor in ligt, vandaar.

De opstand in Sobibor was iets bijzonders. Het was een van de weinige keren dat gevangenen erin slaagden een grootschalige ontsnapping uit een concentratiekamp te organiseren. Ruwweg de helft van de ongeveer 600 aanwezige gevangenen wist te ontkomen. Het merendeel werd weliswaar na een klopjacht weer gevonden en vermoord, maar ongeveer 50 gevluchten overleefden de oorlog. Voor de nazis was de opstand en de ontsnapping een schande. Sobibor moest volledig verdwijnen, alle sporen moesten worden uitgewist. De gaskamers werden gesloopt, de enorme hoeveelheid as van menselijke resten gelijkmatig over de grond verdeeld. Daar groeide lange tijd niets en dat was ook het enige opmerkelijke aan de plek, want verder was er niets meer te zien. In de jaren zestig werd nog een bescheiden monument geplaatst, maar daar bleef het bij. Pas de laatste jaren is er aandacht besteed aan de inrichting van het terrein. Er kwam een museum, een gedenklaan met aan weerszijden stenen met namen en een muur met gedenkplaquettes in verschillende talen. Van het oorspronkelijke kamp resteert alleen een stukje spoorweg en de comandantswoning buiten het terrein. Archeologen hebben intussen wel de fundamenten van de gaskamers teruggevonden, de weg er naartoe en tienduizenden voorwerpen die ooit eigendom waren van de vermoorde Joden.

Ik ben zo’n twintig jaar geleden ook in Auschwitz geweest, het grootste Duitse vernietigingskamp, waar ongeveer 60.000 Nederlandse Joden zijn vermoord.  Daar staan de oude Poolse legerbarakken nog, de gaskamers en de crematoria. Aansluitend ligt het kamp Birkenau, waar als onderkomen niet meer dan half open houten barakken beschikbaar waren, zonder sanitair. In de stenen barakken van Auschwitz vind je een expositie met hele grote vitrines vol persoonlijke bezittingen: koffers, potten, pannen, brillen, kammen. Die waren meegenomen omdat de eigenaren in de veronderstelling hadden geleefd dat ze in het oosten een nieuw leven konden opbouwen. De laatste vitrine kwam het hardst aan: die ligt vol met mensenhaar, gebruikt als grondstof voor paardendekens. Ik was dagen van slag.

In beide kampen was ik als geïnteresseerde en betrokken bezoeker, maar beide kampen hadden ook een meer persoonlijke betekenis voor mij. Mijn moeder was namelijk een buitenechtelijk kind. Haar moeder was overleden voor ze één jaar was en ze is opgegroeid in een ander gezin. Haar biologische vader was een Joodse man. Dat heb ik van kinds af aan geweten en daarmee was de Jodenvervolging, was de holocaust ook altijd iets persoonlijks voor mij. Door genealogisch onderzoek denk ik er inmiddels achter te zijn gekomen wie mijn biologische opa was en kon ik informatie over hem verzamelen. Als mijn veronderstelling klopt, is hij in 1943 in Sobibor vermoord en ben ik tachtig jaar later dus aanwezig geweest op de plek waar hij stierf. Zijn naam staat ook op het Holocaust-monument in Amsterdam.

In mijn familiegeschiedenis komen buiten het feit dat ik er ruim twintig jaar burgemeester ben geweest geen banden met Leiden voor, maar via de lijn van mijn vermoedelijke biologische opa ineens wel. Die had namelijk nog twee kinderen, een jongen en een meisje. De laatste is als jonge vrouw in Leiden ondergedoken geweest. Later is ze in Rotterdam terechtgekomen. Ze trouwde met een Leidse Joodse jongen en is na de oorlog naar Israel geëmigreerd. Bij het geboortehuis van haar man is kort na mijn afscheid als burgemeester een Stolperstein geplaatst. Ik was daarbij. Ik vond het indrukwekkend.

Haar broer, dus mijn waarschijnlijke halfoom, is ook ondergedoken geweest en wel in het Haagse huis van de Surinamer Waldemar Nods en de Nederlandse Rika van der Lans, die u wellicht kent als hoofdpersonen in het bekende boek “Sunny Boy” van Annejet van der Zijl. Door verraad zijn ze echter opgepakt. Mijn vermoedelijke oom werd naar Auschwitz getransporteerd waar hij – ook in 1943 – werd vergast. Recent is bekend geworden wie de verrader is geweest, een Joodse man die daarmee zijn lot hoopte te ontlopen. Tevergeefs overigens. Voor mij was het een bijzonderheid dat stap voor stap een deel van mijn familiegeschiedenis ineens zo herkenbaar gerelateerd was aan de bredere geschiedenis en dat er een link met Leiden bleek te bestaan.

De Jodenvervolging in Leiden volgde, zoals te verwachten was, het landelijke patroon. Stap voor stap werden de Joden gemarkeerd, uitgesloten, geregistreerd, afgezonderd, in hun bewegingsruimte beperkt en uiteindelijk uitgesloten van iedere vorm van openbaar leven. De Nederlandse autoriteiten legden de bezetter geen strobreed in de weg. Bij de verplichte registratie als Jood in januari 1941 waren de Duitsers zelfs zeer te spreken over die wijze waarop de mensen van het bevolkingsregister in Leiden en omgeving hun medewerking hadden verleend. 470 Burgers hadden zich aangemeld als Jood. Daarnaast waren er 151 mensen die twee Joodse grootouders hadden en 70 die één Joodse grootouder hadden. Die laatste twee categorieën waren in Leiden relatief groot, een teken dat er sprake was van een meer dan gemiddelde mate van assimilatie.

De Joden overkwam het, weerstand uit de eigen groep was er maar weinig en uit de rest van de samenleving al evenmin. Bij de introductie van de Ariërverklaring in 1940 waren er wel enkele protesten, maar vrijwel iedereen tekende. Van de kerken protesteerden alleen de protestantse kerken. Bekend is dat tegen het ontslag van Joodse hoogleraren aan de Leidse universiteit in november 1940 de hoogleraren Rudolph Cleveringa, Lambertus van Holk en Ton Barge felle protesten lieten horen. De rede van Cleveringa, die integraal bewaard is gebleven, is zelfs wereldberoemd geworden. Aan het verzoek van augustus 1941 om opgave te doen van Joodse leerlingen op de Leidse scholen werd door de christelijke en gereformeerde schoolbesturen niet voldaan. Men reageerde niet of wees het verzoek om principiële redenen af. De rest voldeed gewoon, zij het soms met tegenzin, aan het verzoek.

Pas toen de oproepen kwamen waarbij Joden, zogenaamd in verband met tewerkstelling in Duitsland, verplicht werden zich te melden begon de oppositie toe te nemen. De bisschoppen begonnen net als de gereformeerde kerken te protesteren tegen de Jodenvervolging, waarop Seijs Inquart besloot alle  katholieke Joden met voorrang te deporteren, dat wil zeggen, mensen met een Joodse achtergrond die zich bekeerd hadden tot het katholicisme. De eerste weggevoerde Leidse Joden behoorden tot deze groep.

De geregelde oproepen die in augustus 1942 begonnen, hadden in eerste instantie betrekking op jongere mannen en vrouwen, om de suggestie dat er sprake was van tewerkstelling in stand te houden. De Leidse politie, die zich bepaald coöperatief opstelde tegenover de anti-Joodse maatregelen, maakte een lijst van 79 mensen die het betrof en ging in tweetallen langs de adressen. Tweederde bleek niet thuis. De bewoners waren ondergedoken met hun familie. De rest werd opgepakt. Van hen overleefde niemand de oorlog. Degenen die op dat moment behulpzaam waren bij het onderduiken waren echt zeer moedig. Het was immers nog allerminst duidelijk dat Duitsland de oorlog zou verliezen. Het Duitse leger was overal nog in het offensief.

Na augustus 1942 bleef het tot maart 1943 rustig, bedrieglijk rustig. Toen was het de bedoeling om alle resterende Joden op de pakken. Allereerst werden prominente Leidse Joden, zoals de hoogleraar Martin David en de voorzitter van de Raad van Arbeid, Sal Mok, overgebracht naar kasteel Schaffelaar in Barneveld. Hun gezin mocht mee en ze mochten huisraad meenemen. Aan het verblijf in het kasteel kwam in september 1943 alweer een eind. Toen werden ze doorgestuurd naar Westerbork.

De volgende stap vond plaats in de avond en de nacht van 5 op 6 maart. Als onderdeel van een grotere operatie in Den Haag en omgeving werden Joden die in het Elisabeth Ziekenhuis door de Duitse politie meegenomen, ongeacht hun toestand. Daarnaast werden nog 25 Joden uit hun huizen gehaald door de Leidse politie. Ze werden verzameld op het politiebureau aan de Zonneveldstraat om van daaruit met een vrachtwagen naar station Holland Spoor in Den Haag en gebracht te worden en  vervolgens met treinen naar Westerbork.

Anderhalve week later kwam de laatste grote razzia. Het was de bedoeling alle Joden die nog in de stad woonden op te halen. Bij de Leidse politie werden alle verloven ingetrokken. Maar de oogst viel tegen. Ongeveer 40 Joden werden nog aangetroffen. De rest bleek niet thuis. Bij het verzet – dat na de Duitse nederlagen bij El Alamein en bij Stalingrad de wind wat meer in de zeilen had gekregen, was de actie bekend geweest. Alle Joden waren gewaarschuwd. De kerken hadden zich kort daarvoor ook scherper dan ooit tegen de anti-Joodse maatregelen uitgesproken en in feite opgeroepen tot verzet.

De directeur van het Joods weeshuis aan de Roodenburgerstraat, Nathan Italie, was ook gewaarschuwd. Hem werd dringend en van verschillende kanten te verstaan gegeven dat hij moest onderduiken met zijn personeel en kinderen. Hij weigerde. De kinderen waren aan zijn leiding toevertrouwd en hij voelde heel sterk zijn verantwoordelijkheid. Hij wilde de groep dan ook bij elkaar houden. Alles was voorbereid voor vertrek. Iedereen had een genummerd rugzakje met daarin de belangrijkste spullen om mee te nemen, waaronder een paar extra schoenen. Italie accepteerde het lot. Hij vond een ontruiming en deportatie onwettig, maar geloofde niet dat de kinderen zouden worden vermoord. Het zou voor de meeste van hen toch de eerste fase van hun laatste reis worden.

Later in de oorlog werden nog diverse Joden in Leiden en omgeving opgepakt, meestal doordat twee NSB-politieagenten die tot de meest fanatieke Jodenjagers behoorden, tips hadden gekregen van verraders.

Als we de balans opmaken na de bevrijding, dan zien we dat van de bijna 500 Joden in Leiden en omgeving er zeker 270 het leven hebben moeten laten, dat is bijna 55 procent. En hoe hoog dat ook is, het behoort tot de laagste cijfers in ons land. Landelijk is 73 procent van de Joodse bevolking vermoord of door uitputting gestorven. Leonard Kasteleyn geeft in het indrukwekkende boek “vervolging en bescherming van joden in Leiden 1933-1945” een aantal, samenhangende verklaringen:

Ten eerste was in Leiden en omgeving een groot verzetsnetwerk actief.

Ten tweede woonde tot in maart 1943 nog een relatief groot aantal Joden legaal in Leiden. Hierna werd het makkelijker onderduikadressen te vinden en steun te organiseren.

Ten derde was er in Leiden sprake van een grotere mate van assimilatie dan elders, als we kijken naar het aantal gemengd gehuwden en bekeerlingen tot andere religies. Daardoor was het voor Joden makkelijker hulp te vragen.

Het boek waar Henri Lenferink naar verwijst in zijn voordracht ligt op de boekentafel bij de herdenking. Vervolging en bescherming, joden in Leiden 1933-1945, geschreven door Leonard Kasteleyn.

 

Dat Leiden hierin een positieve uitzondering vormde is natuurlijk mooi, het bewijst dat verzet loonde, dat niet wegkijken belangrijk was. Maar het leed was er niet minder om. Vrijwel iedereen had familieleden of dierbaren verloren, het persoonlijke verdriet was groot. De gemeenschap was gedecimeerd. Geborgenheid en veiligheid viel er nog maar moeilijk te vinden. Velen hadden grote ontberingen moeten doorstaan met aantasting van de gezondheid tot gevolg. Daarbij waren hun bezittingen verloren gegaan, werd lang niet iedereen weer met open armen ontvangen en was er vaak weinig belangstelling voor de persoonlijke verhalen.

De afgelopen jaren zien we de herdenkingen van de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog in aantal toenemen, elders, maar ook in Leiden. Bij de grote herdenking op 4 mei bij Molen de Valk groeit het aantal aanwezigen al jaren, waaronder ook veel jongeren. Er kwamen nieuwe monumenten bij en nieuwe momenten van samenzijn, ook meer specifiek voor de Jodenvervolging. We hebben sinds de jaren negentig de herdenking, zoals deze vanavond. De Nederlands-Israëlische kunstenaar Ram Katzir maakte het kunstwerk “Bagage”: een aantal natuurstenen replica’s van ouderwetse koffers die kwamen te staan op voor de Jodenvervolging markante plekken in de stad. Het lijkt erop dat die even zijn neergezet, maar dat de reiziger zo zo weer meeneemt. Ik herinner me de plechtigheid rond de onthulling ervan nog heel goed. Ik mocht een verhaal houden bij de onthulling. Ik moest denken aan de enorme stapels koffers in een van de vitrines in Auschwitz. De tranen schoten me in de ogen. Bij het Joods weeshuis hebben we sinds enkele jaren op 17 maart de herdenking van het moment waarop de kinderen werden weggevoerd en sinds kort worden voor alle huizen waar Joodse slachtoffers hebben gewoond stelselmatig zogeheten “Stolpersteine” geplaatst. Dat herdenken is goed, want wat er heeft plaatsgevonden mag nooit meer gebeuren. Maar met die woorden wordt direct duidelijk dat al dat herdenken ook en wellicht ook wel vooral een actuele betekenis heeft.

 

 

Bij het herdenken denken mensen ook aan wat er in de wereld gebeurt. Angst neemt toe, oude zekerheden wankelen. Het internationaal recht lijkt minder te worden gerespecteerd dan voorheen. Vrede is geen vanzelfsprekendheid meer en Amerika niet meer de trouwe bondgenoot waar we altijd op konden rekenen. Internationale machtspolitiek is weer helemaal terug op het wereldtoneel. In die omstandigheden zoeken we elkaar op, zoeken we steun bij elkaar.

Het fascisme leek dood, maar steekt inmiddels weer de kop op. De populariteit van de sterke leider neemt toe, antidemocratische tendensen eveneens. Het is bon ton om je af te zetten tegen mensen die anders zijn. Nationalisme en eigen volk eerst is het devies.  Rechts-extremistische partijen winnen overal in Europa. Sommigen schamen zich zelfs niet meer om te koketteren met de symbolen van het fascisme. De cordons sanitaires zijn doorbroken en her en der komen de betreffende partijen zelfs in de regering. De vrijheid van wetenschap wordt aangetast, terwijl techbazen  onder het mom van vrijheid van meningsuiting het tegengaan van valse beweringen en haatzaaien niet langer als hun taak zien. Het gevolg? Een massale toename van haat tegen minderheden, de lhbtq-gemeenschap en Joodse organisaties. En onbegrijpelijk, maar waar: op een aantal zeer conservatieve scholen in de Verenigde Staten zijn zelfs werken verboden over het slavernijverleden en boeken als Schindler’s List en het  Dagboek van Anne Frank.

Voor mij is het evident dat we niet mogen laten gebeuren, dat de rechts-radicale agenda de bepalende wordt. We mogen niet tolereren dat antisemitisme weer de kop op steekt, maar ook niet dat andere groepen tot zondebok worden gemaakt. We moeten als Europa gezamenlijk onze normen en waarden verdedigen en meer en intensiever samenwerken om een factor van betekenis te blijven op het wereldtoneel. In dat opzicht lijkt de veranderde opstelling van de Verenigde Staten voor ons een stimulans.

Vanuit die normen en waarden moeten we Oekraïne collectief blijven steunen, maar moeten we ook niet schromen ons uit te spreken over ander onrecht in de wereld. Met de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog in het achterhoofd is het voor velen ingewikkeld zich uit te spreken over het Israëlisch-Palestijnse conflict. Toch kunnen we, juist vanwege onze waarden niet blijven zwijgen. 7 Oktober met de Hamas-overval op en gijzelneming van onschuldige Israëlische burgers was schandelijk, de eerste reacties vanuit Israël begrijpelijk vanuit het recht op zelfverdediging, maar inmiddels is de grens van redelijkheid en proportionaliteit daar al lang overschreden. Ik ben daar persoonlijk erg verdrietig over. Het aantal slachtoffers onder de gewone Palestijnse bevolking, die al zo lang onder moeilijke omstandigheden leeft, is schrikbarend groot en een groot deel van hun leefgebied totaal verwoest, inclusief scholen en ziekenhuizen. Dat kunnen we niet langer accepteren. Ik vond dat ik dat vanavond ook moest zeggen.

Wegkijken helpt niet. Verzet loont. Daarom moeten we ons blijven keren tegen aantasting van onze normen en waarden, tegen onderdrukking en tegen haat en tegen aantasting van onze rechtsstaat.

Dank u wel.

 

Henri Lenferink in de Petruskerk te Leiden

Verslag herdenking 6 april 2025

 

 

(Foto’s op deze pagina: Gerrit Bikker)