‘Speuren naar lotgevallen en nabestaanden, het werk van de Werkgroep Stolpersteine Leiden’.
lezing gehouden op 14 april 2024 door Arnold Schalks ter gelegenheid van de Herdenking van de Jodenvervolging in Leiden
Goedenavond. Mijn naam is Arnold Schalks. Ik ben één van de leden van de Werkgroep Stolpersteine Leiden. We opereren onder de hoede van de Stichting Herdenking Jodenvervolging Leiden. Sinds 2022 zetten we ons in voor de plaatsing van gedenkstenen voor Leidse Joden, die de Holocaust niet overleefden.
Om uit te leggen, hoe ik bij de werkgroep terechtkwam, zal ik eerst iets over mijn verleden vertellen. Daarna vertel ik iets over onze praktijk.
Pieterskerkplein rond 1946, gezien vanuit de Kloksteeg 19. Collectie Erfgoed Leiden en Omstreken. Fotograaf onbekend.
Bijna 68 jaar geleden werd ik in Leiden geboren op het Pieterskerkhof nummer 2. De ramen van onze voorkamer keken uit op het – toen nog – vrijwel lege Pieterskerkplein.
De gemeente had de bomen, die in de nadagen van de oorlog vanwege brandstofschaarste waren gekapt en opgestookt, vervangen door jonge lindes en kastanjes. De achtergrond van ons uitzicht werd gedomineerd door het westportaal van de machtige Pieterskerk. Onze speelkameraadjes woonden direct om de hoek, in de Kloksteeg. Daar, op nummer 3, kochten we ons brood en beschuit bij bakker Straathof. Een paar dagen per jaar waren er evenementen op het plein. Dan traden er muziekkorpsen op. Op 3 oktober stond er een zweefmolen. Mijn beginjaren aan het plein staan me bij, als een onbekommerde, inspirerende en leerzame tijd.
De familie Schalks was geen lang verblijf op het Pieterskerkhof gegund. Ik was nog geen zeven jaar oud, toen Bouw- en Woningtoezicht constateerde, dat de draagmuren van ons huis op een verzwakt middeleeuws gewelf steunden. Het pand werd dichtgetimmerd en onbewoonbaar verklaard. We moesten onmiddellijk vertrekken. Het speelplein werd me afgenomen, mijn liefde voor de Pieterswijk nam ik mee.
Ik maak even een harde overgang, en sla zeventien levensjaren over. In 1979 verhuisde ik – voor mijn studie aan de Kunstacademie – naar Rotterdam. Toch raakte Leiden nooit ver uit beeld. Mijn vader en de familie van mijn zus wonen er nog steeds. Nog steeds bekruipt me een prettige weemoed, als ik het Pieterskerkplein via de sluis van de Kloksteeg betreed.
Als beeldend kunstenaar wilde ik iets terugdoen voor de stad, die mijn beeldend vermogen had gevoed. Maar ik besloot het eerbetoon aan mijn geboortegrond niet in een beeldende, maar in een literaire vorm te gieten. In de vorm van een kroniek. Een boek waarin ik de Kloksteeg – een mij dierbaar hoekje van Leiden – in de schijnwerpers kon zetten.
Aan elk scheppingsproces gaat onderzoek vooraf. Ik bezocht lokale archieven en raadpleegde literatuur om gegevens te verzamelen over de huizen, die ooit deel hadden uitgemaakt van het decor van mijn kindertijd. De opgediepte verhalen over de stroom Kloksteeg-bewoners bundelde ik in negentien dossiers. Eén daarvan was gewijd aan de Joodse bakkersfamilie Weijl, die vóór mijn geboorte een bakkerszaak dreef op de Kloksteeg nummer 3, hetzelfde winkelpand waarin wij later ons brood en beschuit zouden kopen.
De gebeurtenissen in de roman waaraan ik werkte, spelen zich af in de periode van 1879 tot 1929. In het dossier over de Kloksteeg 3 had ik de gegevens over de familie Weijl tot 1929 verzameld. Een deel van die gegevens verwerkte ik in de verhaallijn van het romanpersonage Micha Kan, waarvoor de oudste bakkerszoon Louis Weijl model stond. Maar ik wist, dat de familiegeschiedenis buiten het tijdskader van mijn kroniek een inktzwarte rand zou krijgen. Van de zes gezinsleden zou alleen Louis de Tweede Wereldoorlog overleven.
Omdat hun duister lot me intrigeerde, dook ik in de oorlogsarchieven. De kennis, die ik vanaf 2018 vergaarde over de ontluisterende wijze waarop de bezetter het bestaan van de Weijls ontwrichtte én de spilfunctie, die ik de familie in mijn roman had toebedeeld, verplichtte me tot een gebaar. ‘Kroniek van een zere plek’ werd de ondertitel van het boek waaraan ik werkte.
Als pleister op de wonde vroeg ik vijf Stolpersteine aan voor Helena, Joseph Michael, Judith, Hanna en Alida Weijl.
Gunter Demnig, de Duitse beeldend kunstenaar die het Stolpersteine-project bedacht, bevestigde de ontvangst van mijn aanvraag en liet weten, dat de plaatsing rond november 2020 kon worden verwacht. Op dat moment had het Europese netwerk van 60.000 Stolpersteine al de status bereikt van het grootste openlucht-monument voor slachtoffers van het nationaalsocialisme.
Op 2 mei 1996 legt Gunter Demnig de eerste Berlijnse Stolpersteine bij de Oranienstraße 158 in het kader van het project “Künstler forschen nach Auschwitz”. © Foto Nihad Nino Pusija.
Toen Gunter Demnig achtentwintig jaar geleden zijn eerste Stolperstein plaatste in het trottoir van de Oranienstraße in Berlin-Kreuzberg, werd zijn actie genegeerd. Niemand voelde zich aangesproken, niemand wond zich op, niemand maakte bezwaar. Er was geen pers aanwezig. Een lid van de plaatselijke Kunstvereniging en een vriendin van de kunstenaar maakten wat foto’s en dia’s. Een paar maanden later moest Demnig zijn illegaal geplaatste stenen opgraven, om ze anderhalve meter uit de loop te verplaatsen. De autoriteiten waren bang, dat voetgangers erover zouden uitglijden.
De eerste in Berlijn gelegde struikelsteen voor Lina Friedemann. © Foto OTFW.
Ik legde contact met Liesbeth Molenberg – een achternicht van de familie Weijl – en met Alphons Siebelt – een historicus, die zich intensief met de geschiedenis van Leiden in de jaren 40-45 bezighield. Aan de hand van een aantal briefkaarten uit Liesbeths privébezit, en een stel hints van Alphons naar – in het Nationaal Archief bewaarde – documenten, begon zich de contour van een gezin in benauwde tijden steeds scherper af te tekenen. De hoop, dat mijn diepteonderzoek beeldmateriaal van de gezinsleden op zou leveren, bleek vergeefs. Van de bakkerszonen bestaat mogelijk nog maar een enkele foto, die rond 1900 is genomen.
Prentbriefkaart ‘Gezicht op de Kloksteeg rond 1900’ uit de verzameling van de Nederlandse historicus Henri Guillaume Arnaud Obreen (1878–1937). Collectie Erfgoed Leiden en Omstreken. Fotograaf onbekend.
We zien twee jochies in helwitte bakkersbuizen, die in het ravijn van de Kloksteeg wat onwennig poseren voor een bakkerskar. De linker met bril zou de zestienjarige Louis Weijl kunnen zijn, de rechter zijn 1 jaar jongere broer Joseph Michael.
Van de vier bakkersdochters is naar mijn weten geen enkele foto bewaard gebleven. Wel kunnen we een glimp van één van hen opvangen, als we luisteren naar de oorlogsherinnering van de Leidenaar Jan Sloos, die in 1995 in het Leids Jaarboekje werd afgedrukt.
‘Soms wandelde ik met mijn vader over het Rapenburg naar de Joodse bakker Weijl in de Kloksteeg, waar oude vaste klanten steeds kleiner wordende gemberbolussen konden kopen. Ik verheugde mij daar altijd bijzonder op, want op de toonbank van de bakker stond een glazen stopfles, waarin rode, witte en blauwe schuimpjes zaten. Van de vrouw van de bakker mocht ik altijd in de fles grijpen en zo veel schuimpjes pakken als ik in één hand kon houden. Meestal had er ik drie, maar als ik hard kneep waren het er wel eens vier.
Op een dag liep ik weer met mijn vader over het Rapenburg op weg naar bakker Weijl. Ik liep voor mijn vader uit de Kloksteeg in. Plotseling trok mijn vader mij terug het Rapenburg op. “Waarom gaan we niet naar de bakker?“, vroeg ik. “De bakker is gesloten”, antwoordde hij. Ik begreep niet waarom mijn vader huilde en wij nooit meer gemberbolussen gingen halen.’
Ik rondde het onderzoek naar de familie Weijl af met een aan hen opgedragen gedenkschrift. Het gedenkschrift kunt u vinden op de website van de stichting, op de pagina met de informatie over deze avond.
Terug naar de roman: Vijf jaar na mijn eerste krabbel stond mijn debuut in de boekwinkel. Maar met de steenlegging wilde het niet vlotten. Het was inmiddels oktober 2020 geworden. Corona gooide roet in het eten. Nederland ging op slot. Een maand voor de geplande plaatsingsdatum zei de destijds 72-jarige Demnig zijn reis naar Nederland af.
Mijn bij de gemeente ingediende vergunningsaanvraag voor een aangepaste steenlegging werd twee keer gehonoreerd en twee keer weer ingetrokken. Toestemming kon alleen worden verleend voor een plaatsing zonder publiek.
Het op 10 november 2020 ontvangen postpakket met de vijf Stolpersteine voor de familie Weijl. © Foto Arnold Schalks.
Ruim drie jaar na het indienen van de aanvraag was het geduld op. Op vrijdag 26 maart 2021 zou het precies 78 jaar geleden zijn, dat vier van de vijf bakkerskinderen in Sobibor werden vermoord. Zus Hanna was hen drie-en-een-halve maand eerder – in Auschwitz – voorgegaan. We waagden het erop. Die vrijdagmiddag lichtten de – door de gemeente beschikbaar gestelde stratenmakers Wout Duijndam en Hennie Stout – de vijf passteentjes uit het door hen voorbereide gat in de bestrating. In het bijzijn van zeventien zogenaamd ‘toevallige passanten’ plaatsten vijf leggers elk een Stolperstein in hun klinkeromlijsting, als bewijs dat Helena, Joseph Michael, Judith, Alida en Hanna Weijl werkelijk hadden bestaan.
Een van de leggers was Leo Levie, hier aanwezig. De lijnen waren kort. Leo bracht me in contact met Truus de Haan.
Hoe anders is de situatie voor de zeskoppige werkgroep Stolpersteine Leiden, die op dinsdag 15 juni 2021 voor het eerst bijeenkwam. Nu omarmt de gemeente Leiden ons project en steunt ze elke plaatsingsronde. Ze faciliteert onze vaste stratenmakers Wout Duijndam en Hennie Stout, die de steenleggingen onder gemeentevlag voorbereiden en uitvoeren. Sinds Demnig niet meer elke steen persoonlijk wenst te leggen, maar Selbstverlegung toestaat, ontstond er armslag in de planning. De tegenwoordig in Amsterdam gemaakte stenen worden per pakketdienst aan huis bezorgd. Wij laten ze bij voorkeur leggen door een nazaat. Wordt die niet gevonden, dan springt een verder familielid, een vriend, een werkgroeplid, een huidige bewoner of een burgemeester bij.
We werken wijkgericht en kiezen bij elke plaatsingsronde 4 tot 6 adressen, die zich op loopafstand van elkaar bevinden. De wijkvolgorde wordt zo objectief mogelijk bepaald. Maar als een hoogbejaarde kennis of nabestaande zich meldt en om voorrang vraagt, halen we het betreffende adres in de planning naar voren. En zo waaiert meerdere keren per jaar een bont gezelschap vanaf een afgesproken verzamelpunt te voet uit over een wijk, om op geprepareerde plekken neer te strijken. Op elke plek wordt een verleden leven, via een herhaald ritueel, collectief in herinnering geroepen. Op elke halte strelen onze stratenmakers de cementsluier van de pas gelegde stenen. Aan het schijnbaar moeiteloos verloop van de handelingen ligt een onzichtbaar, hecht fundament van stamboomonderzoek, overlegrondes, afvinklijsten en schemata ten grondslag. En als Leo of een nabestaande op het laatste adres van de ronde kaddisj heeft gezegd, is de karavaan voldaan en aangedaan. De verhinderden én de aanwezigen kunnen de toespraken en een fotoverslag van de steenleggingen nog diezelfde avond op de stichtingswebsite vinden en de dag herbeleven. Het Leidsch Dagblad maakt telkens ruimte vrij voor een raak verslag.
Het moet Gunter Demnig in de beginjaren aan tijd hebben ontbroken om onderzoek te doen naar iedere mens, die hij met een steen herdacht. Voor de werkgroep maakt het onderzoek naar het leven van de slachtoffers en de speurtocht naar nazaten – nú – een wezenlijk deel uit van de opdracht. Daarvoor mengen we ons in zaken, die mogelijk levenslang voor het daglicht werden afgeschermd. We begeven ons op terreinen, waarover intern werd gezwegen of met de grootste terughoudendheid werd gesproken. De onderzoeker past een even grote terughoudendheid. Een vertrouwensband met de familie is essentieel. Maar als we erin slagen om de verloren levens te reconstrueren, dan hergeven we ze hun contour in het heden. De schaarse, uit familiealbums opgediepte portretfoto’s voorzien de namen van een menselijk gezicht.
Ons spitwerk in de archieven leverde een omvangrijke database op van levensgeschiedenissen, die allen ongeveer gelijktijdig een zelfde knik vertonen: het moment, waarop een misdadig regime besloot, om hen hun bestaansrecht te ontnemen.
Ter voorbereiding op dit betoog, nam ik wat biografieën en toespraken uit ons werkgroep-archief door. Flarden van levens passeren de revue.
Zoals van de vrouw, die door diplomatiek getouwtrek over een verlopen visum haar bootreis naar de vrijheid miste. Of van de man, die het aanbod van een onderduikadres afsloeg met het argument: “Ik ben een arts. Als mijn volk naar Polen gaat – ga ik mee.” Van het echtpaar, dat niet durfde onder te duiken, omdat het gehoest van hun jongste kind hen zou kunnen verraden. Van het jongetje, dat maar vragen blééf stellen over de relatieve grootte van de zon en de maan. Het meisje, dat op weg naar een kamp een briefkaart uit de trein gooide met de tekst: “We houden ons flink; ik zing terwijl het binnen in mij huilt”. Van de man die, na door een Duitse legertruck te zijn aangereden, dusdanige gehoorschade opliep, dat hij moest leren liplezen. Van de joodse vrouw met de niet-typisch-joodse achternaam, wiens alom geprezen proefschrift werd aangeschaft door enkele Duitse bibliotheken, die daarmee nietsvermoedend hun landseigen censuurwetten overtraden. Tot slot de vader, die de steps van zijn twee kinderen aan hun niet-joodse buurvriendjes in bewaring gaf, om te voorkomen, dat ze in Duitse handen zouden vallen.
Op 13 maart 2024 streek een bont gezelschap neer bij het huis van de familie van Tijn aan de Tiboel Siegenbeekstraat 7. © Foto © www.herdenkingleiden.nl
Soms gebeurt er een wonder. Dan duiken de twee inmiddels hoogbejaarde stepbewaarders in Leiden op, om hun vermoorde speelkameraadjes met het plaatsen van een gedenksteen en een aangrijpend in memoriam te eren. Het bezorgde kippenvel en greep alom naar de keel. Met hun liefdevol gebaar bewezen ze de louterende, en helende werking van gedeeld verdriet. Het onderstreepte het belang van herdenken in verbondenheid. Is dat niet de kern van ons werk?
Stolpersteine zijn veilige ligplaatsen voor – bij ontij – van hun ankers geslagen levens. Rustpunten, waarop verwanten hun voorheen ongericht verdriet kunnen richten. Het blijkt hun leed te verzachten, als ze de plek kennen, waarop hun dierbaren zich ooit veilig hebben gevoeld, waar ze hebben gespeeld, gedroomd, gewerkt en liefgehad.
De Werkgroep Stolpersteine Leiden (v.l.n.r): Pieter Schrijnen, Arnold Schalks (gehurkt), Jos Goudeket, Erik Habold, Ton de Gans, Babs van der Schoot, Ans Meijlink en Barbera Bikker. Foto © www.herdenkingleiden.nl
We kunnen het lot van de mensen, die we gedenken niet ongedaan maken. Maar we kunnen wel met liefde en ontzag spreken, over wat ze moesten ondergaan. Lering trekken uit de loop van hun onaffe levens. Alleen als we de voortekenen van maatschappelijke uitsluiting in- en buiten onszelf tijdig leren herkennen, kunnen we voorkomen, dat de geschiedenis zich herhaalt.
De kille cijfers: sinds de oprichting kon de werkgroep in 6 rondes bij 24 woonhuizen 53 Stolpersteine leggen, waarvan 9 bij het voormalige Joodse weeshuis. In de komende zeven jaar zullen er vanuit de werkgroep nog 140 stenen worden geplaatst bij 63 woonhuizen en 74 stenen bij het Joodse weeshuis. We verwachten dat er rond 2031 286 Stolpersteine in Leiden zullen liggen.
Voor bepaalde belanghebbenden dringt de tijd. De kans om nog levende nazaten of ooggetuigen bij de plaatsingen te betrekken, neemt sterk af. Maar het speurwerk mag geen haastklus worden. Het onderzoek geen routinezaak. Het leidende principe is en blijft de medemenselijke maat.
Laten we samen niet alleen de dood van de slachtoffers van de Holocaust herdenken, maar ook de herinnering aan hun levens levend houden, verenigd in onze afschuw over onrecht, eendrachtig in onze overtuiging dat herhaling moet worden voorkomen.
Ik dank u voor uw aandacht.