Sally Montezinos
vorige naam / volgende naam / namenlijst
Let op: de tekst op deze pagina moet nog geredigeerd worden en kan daarom onjuistheden bevatten. Correcties en aanvullingen kunt u melden aan de redactie, via webmaster@herdenkingleiden.nl
Salomon Levie (Sally) Montezinos
06-05-1924 Den Haag
04-11-1943 Dorohucza (volgens In Memoriam 30.11.1943)
Weeshuisperiode:
21-12-1926 – 17-03-1943
Ouders:
David Levie Montezinos
Amsterdam 15.2.1879 – 29.9.1926 Amsterdam
Louise Hagenaar
Amsterdam 11.1.1887 – 23.4.1943 Sobibor
Broers en zusters:
1. Branca Montezinos
Amsterdam 1.10.1909 – 9.7.1943 Sobibor
Gehuwd met Calman Hakker (Den Haag 21.1.1912)
Kind: Lea Hakker (Den Haag 19.12.1935)
Het gezin 6.7.1943 gedeporteerd naar Sobibor
2. Jacob Levie Montezinos
Amsterdam 27.3.1911 – 13.3.1943 Sobibor (in transportlijst als Montesion)
Gehuwd met Johanna Elburg (Harlingen 4.5.1910)
Kind: Louise Jeanne (Den Haag 6.11.1937)
Het gezin, met Anna en Jozefina, de ongehuwde zusters van Jacob, gedeporteerd 10.3.1943 naar Sobibor
3. Grietje Montezinos
Den Haag 21.9.1912 – ‘30.9.1942’ Auschwitz
Gehuwd met: David Agsterribbe (Amsterdam 31.3.1911 – 9.10.1942 Auschwitz (volgens In Memoriam 30.9.1942)
Het (kinderloze) echtpaar gedeporteerd naar Auschwitz
4. Anna Montezinos
Den Haag 5.1.1914 – 13.3.1943 Sobibor (in In Memoriam als Montesinos)
5. Bilha Montezinos
Den Haag 11.4.1916 – 11.12.1942 Auschwitz
Gehuwd met Levij
6. Eva Montezinos
Den Haag 30.8.1917 – 26.8.1942 Auschwitz
Gehuwd met Tokkie
Kind: Betty? (Den Haag 1.4.1939)
7. Abraham Levie Montezinos
Den Haag 23.8.1919 – 31.10.1942 Auschwitz (volgens In Memoriam 31.1.1943)
8. Josephina Montezinos
Den Haag 17.5.1922 – 13.3.1943 Sobibor
Als Sally´s vader in september 1926 overlijdt, blijven de drie oudste kinderen (dan bijna zeventien, vijftien en veertien) thuis. De jongste zes kinderen gaan naar weeshuizen: Anna, Bilha, Eva en Abraham kunnen begin november al terecht in het Haagse weeshuis, dat dan nog in de Raamstraat gevestigd is (Bilha en Eva waren een half jaar vóór de dood van hun vader al bij twee familieleden in Amsterdam ondergebracht), maar Josephina van vier en Sally van twee hebben de minimumleeftijd van vijf jaar voor opname in dat weeshuis nog niet bereikt en blijven ook nog even thuis. Eind december 1926 heeft het Centraal Israëlitisch Wees- en Doorgangshuis in Leiden plaats voor Sally, een paar weken later het Portugees-Israëlitische Meisjesweeshuis in Amsterdam (van waaruit het gezin Montezinos in 1911 naar Den Haag was verhuisd) plaats voor zijn zus. Daarmee is Josephina de enige van de zes kinderen uit het Portugees-Israëlitische gezin die opgenomen wordt in &eacuate;én van de twee Portugese weeshuizen die ons land dan telt (het jongensweeshuis bevindt zich ook in Amsterdam).
In Leiden is Sally de zesde Portugese jood die in het weeshuis komt. Er is dan nog één andere Portugees: Jacob Nabarro, die in februari 1928, een dag na z’n zesde verjaardag, zijn broer Salomon achterna gaat naar het Portugees-Israëlitische jongensweeshuis in Amsterdam. Vanaf die tijd blijft Sally de enige Portugese jood in het weeshuis tot november 1941, als vier kinderen Vega opgenomen worden.
In Den Haag maken de drie zusters en de broer van Sally begin 1932 de verhuizing van het weeshuis naar het nieuwe onderkomen in de Pletterijstraat mee. Anna is dan kinderverzorgster, Bilha zit in de derde klas van de Handelsdagschool, Eva leert kostuumnaaien aan de Meisjesvakschool en Abraham bezoekt de MULO (I.B. van Creveld, Het wezen van wezen. Joodse wezen in Den Haag 1850-1943. Een monument, p. 108-109). Anna gaat twee jaar later naar Hilversum, Bilha het jaar daarop naar Amsterdam (ze trouwt er en komt terug als Nederlands-Israëlitisch, zoals ook broer Jacob zijn godsdienst na zijn huwelijk laat veranderen), Eva eind 1934 voor ruim een jaar naar het Rotterdamse weeshuis, waar ze een baantje gekregn zal hebben. In Leiden verhuist Sally, vijf jaar oud, ook, naar het nieuwe gebouw aan de Roodenburgerstraat. Hij hoort tot het kleine groepje van vier kinderen – de anderen zijn Jettie Bobbe, Reina Segal en Harry Spier – die nog aan de Stille Rijn gewoond hadden en bleven tot het eind in maart 1943.
Sally is de enige Portugese jood in het weeshuis, maar Piet de Vries herinnert zich dat Sally altijd met hen meebad: alleen diens uitspraak van de gebeden verschilde. Of Sally een sefardisch gebedenboek gebruikte (de overige bewoners waren Hoogduits, en hadden asjkenazische gebedenboeken) is niet bekend. Wel zat Sally later naast weeshuisdirecteur Italie in sjoel, maar dat zal in de tijd geweest zijn dat hij de oudste jongen van het huis was: na het vertrek, in april 1941, van Leo Auerhaan. De oudste kinderen die laatste twee jaar van het weeshuis waren Jettie Bobbe en Corrie Frenkel, op dezelfde dag geboren een tien dagen ouder dan Sally. Jettie had, net als Sally, drie zusters en een broer in het Haagse weeshuis gehad.
Sally, altijd vriendelijk kijkend op de foto’s die van hem bekend zijn, is, blijkens het briefje dat hij voor het album voor de heer Levisson schijft, zeker een kind dat zich al vroeg ontwikkeld heeft. Dertien jaar oud, produceert hij de volgende fraaie zin: ‘Ik hoop, dat U nog vele jaren voor Uw gezin en familie en voor ons Weeshuis, waarvoor U steeds met grote offervaardigheid hebt gewerkt, gespaard moogt blijven.’ Dat zal in de tweede klas van de jongens-ULO geweest zijn.
Na zijn middelbare school gaat Sally bij de zadelmakerij van de firma Brussé op de Middelweg in Leiden werken, waar ook Leo Auerhaan een baan heeft. (Leo verlaat het weeshuis eind november 1940, een dag na zijn achttiende verjaardag, en vertrekt naar Amsterdam.) Sally staat dan ook – als één van de zes kinderen van wie een beroep is aangegeven – als Satller op de lijst die het gemeentenbestuur van Leiden in april 1942 voor de Zentralstelle für jüdische Auswanderung opstelde. Mogelijkerwijs heeft zijn vakkennis hem later, bij aankomst in Sobibor op 30 april 1943, voorlopig het leven gered. Van hem is namelijk – als enige uit het weeshuis en als één van twee joden uit Leiden – bekend dat hij een briefkaartje uit het turfkamp Dorohucza, een nevenkamp van Sobibor, heeft gestuurd.
In Westerbork lijkt Sally ook daadwerkelijk de rol van de oudste weeshuisjongen te hebben vervuld, zeker nadat de voltallige leiding met het eerste transport na aankomst was vertrokken. Hij is het die meneer en mevrouw Stoffels – op 26 maart 1943, drie dagen na dat transport, op de dag dat 35 bewoners van het weeshuis in Sobibor vermoord worden – dankt voor de toegezonden pakjes. Hij groet hen ‘namens de kinderen’. Half april blijkt hij met Daniël de Vries en Hans Kloosterman naar barak 64 te zijn verhuisd, ‘gevolg van een andere indeling op basis van leeftijden’. Sally is dan ‘etensdrager bij het ziekenhuis’, zo schrijft Jetty Mogendorff, een zeventienjarig meisje, dat pas eind juli 1942 naar het weeshuis was gekomen. In dezelfde brief vertelt hijzelf dat hij ziek is geworden, maar redelijke verzorging krijgt en extra eten: pap en 200 gram brood extra per dag. ‘De lucht is hier uitstekend, maar als het waait is het erg stoffig en als het regent een baggerzooi van jewelste. We liggen hier in een nieuwe barak met veel jongelui. Ik hoop a.s. zondag te voetballen. Binnenkort wordt hier ook gekorfbald.’ Het is dan maandag 19 april 1943.
Sally was de één-na-laatste van het ouderlijk gezin die gedeporteerd werd. Hij moet geweten hebben van de deportaties van de anderen naar Auschwitz, en mogelijk ook van het gezin van zijn oudste broer, samen met twee zusters, een week vóór de ontruiming van het weeshuis. De enige die hij teruggezien kan – en waarschijnlijk zal – hebben, was zijn moeder, die op dinsdag 20 april 1943, één dag na zijn brief, uit kamp Westerbork (waar Sally toen al ruim een maand verbleef) op transport naar Sobibor wordt gesteld. Met het volgende transport, van 27 april, gaat hijzelf mee – uit vrije wil? De enige andere kinderen uit het weeshuis in die trein zijn Jettie Mogendorff en haar jongere zusjes Caecilia en Roza. Was Jettie goed bevriend met Sally? Zij was na Didia Klein, die Sally al dertien jaar kende, het oudste meisje dat na het eerste transport van 23 maart 1943 in Westerbork achtergebleven was. De kinderen gaan met hun ouders naar Sobibor (hun vader als Haeftling); Sally had een goede reden om mee te gaan, zijn moeder achterna.
In het SS-Arbeitslager Dorohucza zal Sally niet lang meer geleefd hebben. Jules Schelvis, die er van 4 tot 13 juni 1943 verbleven heeft, schrijft er in Vernietigingskamp Sobibor over: ‘De leiding wist vrijwel zeker dat iedereen daar binnen enkele weken zou sterven’ (p. 125). De omstandigheden waren er, evenals de SS-bewakers, verschrikkelijk, het werk – turfsteken in de brandende zon zonder een druppel water – uitputtend. Sally was één van de twee mannen uit het transport van 27 april 1943 die (rond zijn negentiende verjaardag, op 6 mei) een kaartje naar Nederland stuurde; van het transport ervoor schreven 25, van dat van 11 mei 64 mannen (p. 127). Op 4 november 1943 werd het kamp, zoals dat heette, geliquideerd – alle gevangenen schoot men dood. Als Sally in Dorohucza gebleven is, en niet vandaaruit naar een ander kamp is overgeplaatst, zal hij waarschijnlijk in mei of juni 1943 gestorven zijn.
Foto’s en brieven van Sally Montezinos:
- Sally Montezinos, 1938 Sally’s vader overleed toen hij twee jaar was. Drie maanden later was hij opgenomen in het Joods Weeshuis in Leiden. Zijn zusjes Anna (1914), Bilba (1916) en Eva (1917) en broertje Bram (Abraham Levie, 1919) zaten toen al in het Joodse Weeshuis in Den Haag, waar het gezin woonde. Het jongste zusje Josephine (1922) en hekkensluiter Sally (1924) konden daar vanwege hun leeftijd niet terecht. Josephine gaat als enige van het Portugees-Israelische gezin naar het Portugees-Israelische meisjesweeshuis in Amsterdam. Sally ging naar Leiden, waar het Joodse weeshuis als enige van de acht huizen in den Lande kinderen van onder de vijf aan nam. Sally blijft er van z’n tweede tot tien maanden na z’n achttiende verjaardag – het moment van de ontruiming. Zo heeft hij ruim 16 jaar in ‘Machseh Lajesoumim’ gewoond; tot zijn vijfde zelfs nog in het oude huis aan de Stille Rijn! De laatste maanden was hij de oudste van de weeshuisjongens, zoals Jettie Bobbe en Corrie Frenkel de oudste meisjes waren. Sally werkte bij de zadelmakerij van Brussé aan de Middelweg, waarvan de zoon die Sally goed gekend heeft een zeilmakerij heeft. (LK)
- Brief Sally Montezinos aan Levisson, 1938
- Bron Leonard Kasteleyn: Een Joods vluchtelingenkindje van drie jaar, voorjaar 1933 Een Naam en een Gezicht – zo heet het haast ontzagwekkend te noemen project van het Herinneringscentrum Kamp Westerbork om alle uit Nederland weggevoerde slachtoffers van de Sjoa, de Holocaust, ‘digitaal’ de identiteit terug te geven die Hitler hen had proberen te ontnemen. Een gezicht bij die namen in In memoriam, een foto, een verhaal. Rudi Gurfinkel, Make Gurfinkel, Benjamin, Esther, Ida, Marga Gurfinkel- het waren slechts namen voor me, deze uit Keulen afkomstige kinderen uit één gezin, drie tot veertien jaar oud, die ruim twee maanden in het Joodse weeshuis gewoond hebben. Wie zou zich hen hebben moeten herinneren? Wat er met hen gebeurd is, weet ik niet. Hebben ze de oorlog overleefd? Ze waren op 6 april 1933 naar Leiden gekomen – keurig gadministreerd door de volijverige Leidse vreemdelingenpolitie, daarna opgenomen in het gastvrije Joodse weeshuis. Wacht even: 6 april 1933 – dat is drie dagen na de grote boycot van Joodse zaken in Duitsland, Hitlers eerste anti-Joodse maatregel nadat hij (kort te voren, op 30 januari) aan de macht was gekomen! Een dag na hun komst, dus op 7 april, werd daar de eerste anti-Joodse wet afgekondigd. Dan zitten er al zes Joodse kinderen uit Duitsland in de Roodenburgerstraat. En dan zie ik op een foto van Mimi (ze staat er zelf weer op, het hoofd een beetje afgewend, links achteraan) – een heel klein en niet erg best fotootje – een klein meisje op schoot zitten bij Esther Appel, links vooraan. Rechts van haar op de foto heeft Sientje Spiro een welgedaan mannetje op haar schoot – Herman Rozeveld, één van de zeer weinige Leidenaars in het huis, drie maanden tevoren gekomen, net twee jaar oud. En over Barend Ritmeester, links van dat meisje dat Esther vasthoudt, heeft zich ook een moedertje ontfermd, Juultje Beem; ‘haar’ Barend was misschien net drie geworden, en al ruim een half jaar in Leiden. Maar wie is dat kleine meisje dat strak, een beetje angstig misschien, de lens inkijkt? Na Mieke, die zoals we zagen eind 1929 gekomen was, had het weeshuis jaren achtereen geen kleine meisjes meer opgenomen. Ja, toch eentje, voor twee maanden. Een Duits vluchtelingenkindje, opgejaagd door Hitler: Marga Gurfinkel, op 28 januari 1930 in Keulen geboren. Wat bijzonder dat Mimi net in die twee maanden een foto van het ‘huisgezin’ laat maken. De rest lijkt opeens zo alledaags: de schorten van de jongere kinderen, die ook op de vorige foto zo goed te zien waren; de stofjas die in huis vaak door de oudere jongens gedragen werd, hier door Lodi Cohen, toevallig ook een Leidenaar, de oudere broer van Ies (die op de vorige foto stond), de grote leegte rechts op de achtergrond met uitzicht op de bomen langs de Kanaalweg – al staat er al wel een lantarenpaal wat binnenkort de Thorbeckestraat zal worden; die christelijke kinderjuffrouw weer, bovenaan de kinderpyramide, met rechts van haar – ja, is dat de andere Duitse dienstbode? Wonderlijk. Nog meer namen, tot slot? In het midden, keurig met das, Henny Jansen (die zich later, als haar moeder met een Joodse man hertrouwd is, Henny Behr zal noemen), rechts van haar, met een warrige krullenbol, Jettie Bobbe, vastgehouden door Sally Montezinos achter haar (die twee scheelden nog geen twee weken in leeftijd); de hand op Sally’s schouder is van Hetty de Jong, die naast Mimi staat. Helemaal vooraan zit Didia; rechts achter dikke Herman Esje van Santen. De drie anderen zijn te slecht zichtbaar.
- Pruimoog in het grote huisgezin, voorjaar 1932 Sientje Spiro, een veertien jarig meisje uit het weeshuis, was een beetje jaloers op Esje en Juultje, die nota bene vier jaar jonger waren dan zij: die twee hadden een paar weken geleden een briefje gestuurd aan rabbijn Meijer de Hond, die hij beantwoord had in zijn kindertijdschrift De Joodsche Jeugdkrant “Betsalel”, waar ze in het weeshuis op geabonneerd waren. Sientje wist ook wel wat te schrijven, bekende zelfs haar afgunst – en op 14 augustus 1930 las ze dat terug in de correspondentierubriek van de kinderkrant. Maar ook: ‘Ze hebben in het huis ook een klein jongetje van drie jaar, met bruine oogen. Als iemand hem vraagt wat voor oogjes hij heeft, zegt de guit: “Ik heb pruime oogen”. Goed Sjabbos, Sientje en van ons allen de groeten aan jullie terug, ook aan Bram [haar broer, die op foto 2 staat] en die pruime oogen.’ In de zomer van 1930 waren er in het weeshuis zeker drie jongetjes van drie jaar oud; één van hen was Hans Kloosterman, geboren op 19 februari 1927. Op zeer wonderbaarlijke wijze leerde ik Hans, die sinds 1957 in Australië woonde, kennen; in september 2001 kwam hij voor de tweede maal na zijn emigratie terug in zijn vaderland. We hadden veel te bepraten. Eén van de dingen die ik hem vertelde was het bovenstaande verhaaltje. Hij begon te lachen en zei: ‘Dat vergeet ik nooit! Pruimoog. Zo noemden ze me altijd!’ Hier staan ze samen op de foto, Sientje en Pruimoog: het meisje geheel rechts en het kleine blonde ventje voor haar; ze heeft haar hand op z’n schouder. Door dat blonde haar vielen die bruine ogen natuurlijk nog meer op! Links op de foto naast Sientje staat een vriendelijk lachend meisje: Mimi Weiman, ruim een jaar jonger dan Sientje – en nu veertien. Want het is inmiddels voorjaar 1932. De foto is met haar toestel gemaakt – weet u nog, onder andere daarvoor waren die kastjes in de speelzaal! Dat had ze kort tevoren gekregen, toen haar broer Sal (zie foto 2) bar-mitswah werd: man van de daad, een man die de Joodse daad, de mitswa, gaat verrichten. Het is de religieuze volwassenwording van de Joodse jongens, direct na hun dertiende verjaardag. Sal was dat in februari geworden – altijd een hoogste belangrijke aanleiding voor een groot familiefeest. De jongens worden overladen met cadeau’s: ook toen al, als men het kon betalen.En zus Mimi hield er een fototoestel aan over, waarmee ze een aantal foto’s maakte en liet maken in het weeshuis – en zelf daar ontwikkelde! Zo actief is ze nog steeds op haar 90ste: de hele avond in de keuken staan voor de lekkerste bowl die je je maar kunt voorstellen, voor de verjaardagsvisite. Ach, wat is er veel over één zo’n foto te vertellen. En omdat ze dit keer niet klaar staan om naar school te gaan, het weer goed is en ze hun spel en werk best even willen onderbreken voor een praatje, doen we dat nu maar. Zie die trotse jonge vrouw helemaal links achteraan, met dat lieve kleine meisje op haar arm. Ooit gedacht dat dat één van de Duitse dienstboden van het weeshuis was? Hedwig Jungman, 28 jaar oud, of misschien haar zus Elfride (kan het Duitser?), 22 jaar – beide (christelijk natuurlijk) sinds begin 1930 in het Joodse weeshuis werkzaam. Van september 1923 tot, geloof het, juli 1937 had het huis – op twee onderbrekingen na – steeds één of twee Duitse dienstboden. En dat kleine meisje bij Hedwig of Elfride op de arm: dat is Mieke Dagloonder, het vriendinnetje van Hans Kloosterman. Als kinderen waren ze onafscheidelijk: ‘Waar je mij zag, was Mieke; waar Mieke zat, was ik.’ Twee weken na elkaar waren ze in het huis opgenomen, in december 1929 – allebei twee jaar oud, de minimumleeftijd voor toelating. Speciaal voor zulke jonge kinderen was het Joodse weeshuis in Leiden ooit, in 1890, gesticht: alle andere huizen in den lande lieten geen kinderen onder de vier of zelfs zes toe. Vandaar die naam ‘doorgangshuis’- al is er zelden iemand op z’n vierde of zesde ‘doorgegaan’ naar een ander huis.) Met – allebei – toen al een triest verleden: Hans’ ouders (z’n vader was katholiek, vandaar die extreem on-Joodse naam Kloosterman) waren gescheiden, Mieke’s moeder – zestien jaar bij haar geboorte! – had haar man enkele maanden later verloren. Ze keek niet meer naar haar kind om, toen die eenmaal in Leiden zat; er kwam zelfs helemaal nooit iemand voor Mieke, als het zondagmiddag bezoektijd was. Hans zag z’n moeder – die prostituee (geworden) was – tenminste nog eens in de twee weken. Is het een wonder dat die twee kinderen zo naar elkaar trokken? En dat Mieke zo stapel op poppen was (zie het groepsportret)? Zo heeft elk kind zijn verhaal – en dat is natuurlijk nooit een vrolijk verhaal; de kinderen zaten niet voor niets in het weeshuis. Echte (hele) wezen waren er eigenlijk niet, halve wezen (kinderen dus van wie één der ouders gestorven was) des te meer, halve wezen in geestelijke zin – met een moeder in het Centraal Israëlietisch Krankzinnigengesticht Het Apeldoornsche Bosch bijvoorbeeld – misschien nog wel meer. Kinderen van ongehuwde Joodse moeders ook, zoals Didia Klein, het meisje geheel links vooraan. Men had in Leiden, vanaf het begin, een heel ruim toelatingsbeleid. Het praatje is al veel te lang geworden, het gaat de kinderen vervelen. Nog even hun namen: vooraan van links naar rechts dus eerst Didia, dan Hans Porcelijn, het neefje van kinderjuffrouw Gobes (‘tante Mina’), Betsy Wolff, ook een meisje met alleen een moeder, Chellie Leeda, dan een jongen die mevrouw De Wind zich niet meer kon herinneren (Andries Cohen?), Sal1y Montezinos, David Beem, nu niet vrolijk lachend, onze Pruimoog en Ies Cohen: wat een vriendelijk gezicht! Van de achterste rij, ook van links naar rechts, kennen we de eerste twee al; dan de broers Harry en Jaap of Jacob de Vries (Harry verliet een paar maanden later, 19 jaar inmiddels, het weeshuis) en tot slot natuurlijk Mimi en Sientje. Leonard Kasteleyn
- Groepsfoto april of mei 1933 Deze foto is gedateerd door het voorkomen van één van de vier kinderen Gurfunkel, de eerste Duitse vluchtelingen in het weeshuis. Zij zijn gekomen kort na de boycot van Joodse zaken in Hitler-Duitsland, begin april 1933 Mirjam Frenkel, Sally Montezinos, Chelle Leeda, Corrie Frenkel, Esther (Esje) van Santen, David Beem, Onbekend, Esther Appel, Annie Simons, Betsy Wolff. Op de voorgrond op haat fietsje Marga Gurfunkel.
- Groepsfoto voorjaar 1933 Op de achterste rij v.l.n.r.: Onbekend, Henny Jansen, Hetty de Jong, Sientje Spiro, Hermen Stofkoper, Esther van Santen, Juultje Beem, Esther Appel, Jupie Pront en Sal Porcelijn Op de tweede rij van achter: Pies Cohen, Leo Auerhaan, Mirjam Frenkel, Didia Klein, Bedtsy Wolff, David Beem?? Op de derde rij van achter: Sally Montezinos, Harry Spier, Hans Porcelijn, Corry Frenkel, Louis Limburg Helemaal vooraan: Jetty Bobbe en Reina Segal
- Sally Montezinos
vorige naam / volgende naam / namenlijst