6. 1942 Geïsoleerd en vernederd


Machseh Lajesoumim: het verhaal

Door: Gesineke Veerman, juni 2020

Terug naar het overzicht

Etty Heerma Van Vos (links) en Alice Blitz (rechts)

 

6. 1942 Geïsoleerd en vernederd

Het werd 1942.

Meneer Italie, die wel gemerkt zal hebben hoe ongelukkig Lotte was nu ze niet meer aan haar toekomst mocht werken, overlegde met meneer Bloemkoper van Tiboel Siegenbeekstraat 20. Daarop schreef meneer Bloemkoper, die vier kleine kinderen èn een belangrijke functie in de synagoge had, namens de ouders van joodse kleuters een brief.

Aan het kerkbestuur van de Nederlands Israelitische Gemeente. Leiden, 29 januari 1942, 11 Sjewat 5702

Mijne Heeren, De ouders van een aantal Joodsche kleuters hebben besloten tot het oprichten van een kleuterklasse. Deze zal staan onder leiding van mej. Lotte Adler, leerlinge van de Haanstra- school. De genoemde ouders, allen leden der Gemeente, zouden het zeer op prijs stellen, indien u zoudt kunnen goedvinden, dat deze klasse zou worden gehouden in het schoollokaal er Gemeente, des smorgens van 9 – 12 uur. Uiteraard zullen de kosten van verwarming e.d. aan de Gemeente worden vergoed. U bij voorbaat dankend voor de verleende medewerking, verblijven wij, Namens de ouders vernoemd, hoogachtend..

Het mocht. Lotte was weer helemaal in haar element. Ze genoot van de kleine Roosje en Abraham Bloemkoper en van de andere vier kleintjes die ze nu onder haar hoede had. Samen zongen ze liedjes, deden ze kringspelletjes en nog veel meer.

De autoriteiten hadden de mooie Davidster van de toegangsdeur afgedrukt op gele stof en er het woord ‘Jood’ in gezet. Meneer Italie moest er voor alle kinderen bij het gemeenteloket verplicht één kopen. Lotte en Fanny hielpen in de naaikamer om de sterren op de jassen te naaien. In de media en op straat werd beweerd dat ieder die deze ster droeg behoorde tot een verdorven ‘ras’ dat geen waarde had. De kleintjes zouden de gele ster nog wel mooi vinden, heeft Lotte misschien gedacht.

Ook moest meneer Italie iedere week nieuwe reisvergunningen aanvragen bij de Joodse Raad, waarmee de Mulo-kinderen naar Den Haag met de Blauwe tram naar Den Haag konden reizen. Omdat we een Jodenster op onze kleren hadden mochten we niet op stoelen of banken zitten en moesten we staan. Als je wel ging zitten, kon de politie je arresteren of uit de tram zetten. Eén keer ben ik gaan zitten in de trein en toen werd ik door een NSB’er in uniform van mijn plaats gehaald. Hij zei zoiets van “Jij zwijn, kan niet de zetel vervuilen’. Onderweg naar de Mulo in de Waalstraat moesten we door de Rijswijkseweg lopen. In deze straat en in die buurt zaten de publieke vrouwen en sommigen scholden ons uit voor “Vuile rotjood, ga naar Palestina, waar je thuishoort” en als we terug gingen, was het weer hetzelfde. Toen het vroor gooiden Jopie Beem en ik sneeuwballen naar hen toe en dan begonnen die wijven ons nog harder te beledigen.’

 Vanaf 13 februari werd de reisvergunning nog maar voor twee dagen afgegeven, en elke keer moesten er administratiekosten betaald worden. Mevrouw Cosman, regentes en penningmeester schreef een verzoek om financiele steun voor de kleine Mindeltje. Aan: dhr Blitz Z’singel 10, penningmeester vereniging ‘Gnouzeir Dalliem’xiii, 28 februari 1942. ‘Mindele Färber is een zeer zwak poppetje, dat voortdurend onder medisch toezicht van de kinderkliniek staat. Daarvoor moet zij, om de maand, dagelijks, met een geleide, met de tram naar het Academisch Ziekenhuis. Dit brengt voor onze Vereeniging belangrijk kosten met zich mede, waarvoor wij de vrijheid nemen u nogmaals te vragen ons met een geldelijke bijdrage te steunen.

In maart werd het joden verboden om een vervoermiddel te bezitten of te besturen. Hans vertikte het om zijn mooie Engelse sportfiets, die zijn moeder hem cadeau had gegeven voor zijn Bar mitswa af te staan. Ik had mijn fiets verstopt op een tuinderij in Leiderdorp, waar Salomon Ritmeester werkte. Maar het viel al snel op dat de fiets van Hans ontbrak. Juffrouw Gobets kreeg de waarheid uit mij, waar de fiets was. Ik moest de fiets ophalen en inleveren aan het Politiebureau. Daar heb ik heel wat tranen voor laten vallen.

Steeds meer mensen kregen een brief thuis met het verzoek zich gereed te houden voor het werken in werkkampen in Oost-Europa. Ook Hans zijn moeder en Jopie zijn vader waren daarbij.
De school werd leger en leger. Elke week waren sommigen van huis gehaald en zagen we ze nooit meer. In het begin hadden we zes klassen met leerlingen, twee maanden later waren er nog maar vijf kinderen en geen onderwijzer. De overgeblevenen waren Pieter de Vries, Fanny en Lothar Gunsberg, Jopie Beem en ik. Door een lid van het Joods schoolcomité werd ons verteld dat de school werd gesloten omdat bijna de hele Joodse gemeente in Den Haag was verdwenen. Meneer Italie vond de situatie te riskant en hield de vier voortaan thuis. Daar probeerde hij zelf wat onderwijs te geven, samen met juffrouw de Leeuw. Gezien de grote zorgen die meneer Italie had was dit ook weer een beetje teveel. Het was ook teveel voor de kinderen, want onze families waren al naar onbekende bestemmingen getransporteerd.

Vanaf acht uur ‘s avonds mochten joden de straat niet meer op. Joden mochten niet meer telefoneren en ook geen contact meer hebben met niet-joden. Deden ze dat wel, dan zou onmiddelijke deportatie volgen. Ondanks dat alles ging Lotte ‘s avonds toch wel eens langs bij haar vriendin Jopie of bij Mien. Tijdens een van de bezoekjes aan Jopie liet ze haar foto-album en haar pianoboek achter. Over het gesprek dat ze had zweeg ze toen ze terug was.

Op zaterdagavond 6 maart werd er plotseling aangebeld bij het Weeshuis. Een Nederlandse politieagent kwam Gretha Goldenberg halen. Juffrouw Gebert, die de deur open deed protesteerde. Het meisje van zes lag al lang in bed. Bovendien was het sjabbat. Maar de agent hield vol. Binnen sloeg de angst en schrik toe. De situatie was hopeloos. Met pijn in het hart werd Greta wakker gemaakt, aangekleed en met de agent meegegeven. Zouden ze haar ooit nog terug zien?

Op 31 maart werd het niet-joodse personeel gedwongen ontslagen. Dat betekende o.a. dat juffrouw Gebert moest vertrekken, en ook het manusje van alles, meneer van Ee. Hans vond dat erg jammer. De niet-joodse dienstmeisjes hadden altijd een vriendelijk woord voor je. Meneer van Ee bromde wel eens, maar met Jom Kipoer (de Grote Verzoendag) kwamen hij en zijn vrouw naar de sjoel om voor een uur zijn respect te laten zien in ons geloof.
Voortaan kwam de buurman, meneer Stoffels, op vrijdagavond naar het Weeshuis om het licht aan te doen, want joden mochten op sjabbat geen werk verrichten en een lamp aandoen hoorde daarbij.

Op 6 mei zou juffrouw Gebert gaan trouwen. Hans Kloosterman en Jopie Beem vonden dat ze daarbij toch echt niet mochten ontbreken. Bovendien had Jopie op de ambachtsschool een prachtig houten dienblad gemaakt, dat hij aan juffrouw Gebert cadeau wilde geven. Toen de twee op het feest verschenen deelde Jopie monter mee dat ze niet bang hoefde te zijn, want ze hadden hun hand op de ster gehouden.

Buurman Stoffels, die ingangen had in hoge Duitse kringen, stelde meneer Italie voor om G1- verklaringen te regelen voor de kinderen die een niet-joodse ouder hadden. Pieter en Hans hadden allebei een niet-joodse vader, en kwamen in aanmerking. Categorie G1 betekende ‘(slechts) twee joodse grootouders’. Dit zou hen voor deportatie behoeden.
Wel zou Meneer Stoffels zou de autoriteiten moeten overtuigen dat de jongens alles wat hen met het jodendom zou associëren hadden afgezworen. Meneer Italie besefte dat hij zou moeten accepteren dat de jongens afstand deden van de door hem zo gekoesterde joodse identiteit. Hij ging akkoord en hielp hij bij het opsporen van de vaders en het bemachtigen van de benodigde geboorteaktes.

Bram Degen, een vijftienjarige jongen die niet wist wie zijn vader was, hoorde van de G1- verklaringen. Dit bracht hem op een lumineus idee. Als je niet weet wie je vader is, kun je best een vader verzinnen. En dan natuurlijk eentje die niet-joods is. Met zijn moeder ging hij naar de autoriteiten om de formulieren in orde te maken. Terwijl hij nadacht over welke naam hij zijn vader zou geven, zag hij buiten een vrachtwagen voorbij rijden met de naam ‘van Klaveren, Schiedam’ erop. Dat klonk behoorlijk Nederlands, dus dat vulde hij in.
Toen meneer Stoffels hoorde wat Bram had geregeld, wist hij niet hoe snel hij in actie moest komen. Meneer van Klaveren uit Schiedam moest opgespoord en ingelicht worden, en schriftelijk moeten verklaren dat hij de vader was, voordat de autoriteiten argwaan zouden krijgen. De bewuste man bleek een degelijk gereformeerde huisvader te zijn voor wie de alleen al de gedachte aan overspel een diepe schande was. Toch besloot hij het spelletje mee te spelen om het leven te redden van deze jongen, die hem volkomen onbekend was.
Op 13 juli vertrok Bram naar de Catharinahoeve in Gouda, waar een joodse jeugdfarm gevestigd was. Negen maanden en veel bewijsstukken en formulieren later, werd hij definitief vrijgesteld van deportatie.

Eind augustus kwam er een nieuw meisje in het weeshuis. Ze heette Etty en had een Nederlandse achternaam, want ze was geadopteerd door niet-joodse mensen uit Haarlem. Omdat ze joods was hadden haar vader en moeder besloten dat het beter zou zijn als zij in een Joods Weeshuis zou gaan wonen. Er waren ook twee nieuw ‘hulpen’ gekomen, Jetty en Cecilia Mogendorff van 17 en 16 jaar.

Op 20 oktober kwam de dochter van meneer Blitz, Alice, in het Weeshuis werken en wonen. Haar ouders vonden het daar veiliger voor haar. Haar vader, die ondanks het verbod nog vioolles gaf aan Lottes vriendin Mien, vertelde haar dat hij zijn lot maar aanvaardde. Ze waren toch joden. Maar het speet hem zo voor Alice, ze was pas zeventien.

Melna en Louis Fleurima, de geliefde tweeling, vertrokken in november uit het weeshuis en werden naar Den Haag gebracht. Roza (10), een jonger zusje van Jetty en Cecilia, kwam erbij.

Op 18 december verklaarde een niet-joodse man uit het geboortedorp van weeshuisbewoonster Betsy Wolf voor de ambtenaar van de Burgerlijke Stand dat hij haar vader was. Hij was hiervoor betaald, na bemiddeling van meneer Stoffels.

 

lees verder:

7. 1943 Ontruiming
8. Westerbork
9. Leiden
10. Als laatste over
11. 1945 en verder

Dankwoord
Bronnen
Noten

 

Ga terug naar het overzicht van Machseh Lajesoumim: het verhaal