10. Als laatste over


Machseh Lajesoumim: het verhaal

Door: Gesineke Veerman, juni 2020

Terug naar het overzicht
Mindel Färber in. Achterzijde Weeshuis, 1941

 

10. Als laatste over

Na het vertrek van Hans en Pieter op 26 mei waren alleen Didia Klein en Mindel Färber nog over in kamp Westerbork. Didia hoefde nog niet op transport, omdat ze in het kamp getrouwd was met Heinz, een musicus in het kamporkest, die voorlopig nog moest blijven spelen. Huwelijken kwamen in kamp Westerbork wel vaker voor, en werden soms uit pas ontloken liefde, soms ook uit praktische overwegingen gesloten. Mindeltje was onder de hoede genomen door ‘tante Clara’ Asscher-Pinkhof, de mevrouw die zulke mooie verhaaltjes schreef in de joodse jeugdkrant Betsaliel, en die later haar autobiografie zou optekenen in haar boek ‘Danseres zonder benen’. Tante Clara hoefde nog niet op transport omdat ze een Palestina-certificaat had. Op een goede dag had ze Mindeltje een mooi blauw jasje aangetrokken en met haar blonde krulletjes en blauwe ogen de vrouwelijke kampbewaker die over deze kwesties gaat weten te charmeren. Zo had ze het voor elkaar gekregen dat het meisje in haar certificaat was bijgeschreven, omdat haar ouders in Palestina waren.

“Ben ik nu van jou?’
‘Onderweg ben je van mij.’
‘Onderweg naar wat?’
‘Naar Palestina’.
‘En in Palestina?’
‘Dan ben je van pappie en mammie’.
Stilte.
‘Kom in dan in de mannenbarak bij pappie, of in de vrouwenbarak bij mammie?’
‘Nee, je komt in een klein huisje, voor jullie alleen.’
‘Ja, maar in het mannen-huisje of het vrouwenhuisje?’*

Tot haar schrik keeg tante Clara een briefje van het verzet in handen, met de vraag of ze het meisje naar buiten wilde smokkelen en de instructies over de manier waarop. Na lang nadenken besloot ze dat niet te doen, omdat er na zo’n verdwijning tien onschuldige kampbewoners vermoord zouden worden. Ze voelde dat het nu definitief haar verantwoordelijkheid is om het kleine meisje zo goed mogelijk door alles heen te krijgen.

Half september ging Didia toch op transport, naar Auschwitz. De jonge vrouwen uit haar transport werden eruit gepikt voor medische experimenten (in ‘blok 10’), waarna ze verminkt en onvruchtbaar waren.

Na een tijd moesten ook Tante Clara en Mindeltje op transport. Ze kwamen terecht in het beruchte kamp Bergen-Belsen. Daar plaste Mindeltje steevast het laken nat als tante Clara er niet was. Op een morgen toen ik even weg was geweest, trof ik haar aan met boze ogen.
‘Weet je wie hier is geweest toen jij van me weg was gelopen?’, vroeg ze. ‘Weet je wie? God!’
‘Heus waar? ‘En wat zei hij?’
Weet je wat hij zei? Hij zei: Mindeltje en tante Clara mogen naar Palestina.’ Ik zei tegen God:’Maar tante Clara is er niet!’ Toen zei hij:’ Nou goed, dan mag zij niet mee naar Palestina.’
Ze wachtte triomfantelijk af, wat ik daarvan terug had. Ik zei:
‘Wel jammer, hè, dat je dan alléén naar Palestina moet gaan.’
Ze riep opeens in de donkere ruimte van de barak: ‘God ben je daar nog?’
En met een diepe stem antwoordde ze: ‘Ja, wat is er?’
‘Tante Clara is nog terug gekomen.’
Met een diepe stem:’ ‘Nou, goed, dan mag ze nog mee, voor deze keer. Maar ze verdient het niet’. Zo was ze, mijn Mindeltje.*

 Na maanden van zware ontberingen, werden Mindeltje en tante Clara op het laatste moment uitgekozen voor een eenmalige actie, waarbij een groep gevangenen uit Bergen-Belsen met een Palestina-certificaat werden geruild voor een groep Duitse krijgsgevangenen. Ze werden per trein naar Turkije gebrachte en van daaruit naar het beloofde land. Het was tante Clara eindelijk, en tegen alle verwachtingen in, gelukt om haar Mindeltje te verenigen met haar ouders in Palestina.

Bij aankomst moesten ze eerst in quarantaine. Een ambtenaar nam Mindeltje op de arm en droeg haar tot het hek. Door het prikkeldraad heen raakten ze elkaar aan.. De ambtenaar droeg Mindeltje naar mij terug: een stil pakje, dat terug tuurde naar het buitenhek. De moeder riep: ‘Wie heeft haar hierheen gebracht?’
‘Ik!’*

* Uit ‘Danseres zonder Benen’, Clara Asscher-Pinkhof 1966

Didia en Mindeltje zijn de enigen uit de groep bewoners die op 17 maart 1943 werden gedeporteerd, die de concentratie- en vernietigingskampen hebben overleefd.

De anderen werden op elkaar gepakt, misschien in een veewagon met alleen een ton om je behoefte op te doen, en kwamen na enkele dagen aan in Sobibor. Daar werden ze direct in de gaskamers vermoord. Sommige grote jongens moesten eerst nog dwangarbeid verrichten. Een paar kinderen werden niet naar Sobibor, maar naar Auschwitz gedeporteerd, waar in de gaskamer of door de zware ontberingen onkwamen.

 

 

lees verder:

11. 1945 en verder

Dankwoord
Bronnen
Noten

 

Ga terug naar het overzicht van Machseh Lajesoumim: het verhaal