naar de inhoudsopgave over Jakob Ginsberg
Inleiding op de brieven van Ginsberg aan Guillaume Frédéric Pijper
De eerste gevonden brieven van de boekhandelaar en uitgever Jakob Ginsberg (1886-1943)
door Hans van de Velde, 16 oktober 2024
In 1984 beschrijft de auteur F.B. Hotz (1922-2000) op nostalgische wijze in zijn korte verhaal ‘Joop, Jan en meneer Ginsberg’[1] hoe hij in 1948 een rondje maakte langs de drie voor hem belangrijke antiquariaten in Leiden, Joop Sweris aan de Prinsessekade, Jan de Rooy aan de Papengracht 3a en ‘Meneer Ginsberg’ aan het Kort Rapenburg 17. ‘Meneer Ginsberg’ – het gaat hierbij om Jaap[2] Ginsberg – was toen 23 jaar oud en volgens Hotz een zwijgzame man. Met zijn niet joodse uit Spandau afkomstige moeder Erna Prigge, die in 1936 van zijn vader was gescheiden[3], had Jaap na de oorlog de boekhandel en het antiquariaat van zijn vader Jakob op hetzelfde adres nieuw leven ingeblazen. Jakob Ginsberg was op 18 november 1943 in Auschwitz om het leven gebracht.
Om dit slachtoffer van de jodenvervolging blijvend te kunnen gedenken bij het adres waar hij heeft gewoond en gewerkt is 16 oktober 2024 op Kort Rapenburg 17 een stolperstein in de stoep geplaatst. (link naar het verslag) Voor de universiteitsbibliotheek Leiden was dat een passende gelegenheid om de brieven van Jakob Ginsberg aan zijn vriend Guillaume Frédéric Pijper die enkele jaren daarvoor door mij gevonden waren, met enige voorrang te digitaliseren en voor eerste publicatie op de site van stichting Herdenking Jodenvervolging Leiden toegankelijk te maken[4]. De brieven zijn afkomstig uit de omvangrijke nalatenschap van Pijper die in 2018 door een erfgenaam aan de UB Leiden geschonken is[5].
Guillaume Frédéric Pijper werd geboren in 1893. Zijn vader, Frederik Pijper (1859-1926), was hoogleraar in de geschiedenis van het christendam in Leiden. Na zijn in 1924 met een dissertatie[6] afgesloten studie in semitische talen en Indologie vertrok hij in 1925 naar Nederlandsch Indië om er zowel een ambtelijke als wetenschappelijke carrière te beginnen. Die werden bekroond met een adviseurschap van Inlandsche Zaken[7] (1937) en met een professoraat in het Arabisch en de Islam aan de Faculteit der Letteren (1940) in Batavia. Na zijn internering tijdens de Japanse bezetting zette hij zijn academische loopbaan in Indonesië voort, maar uiteindelijk besloot hij in 1951 definitief naar Nederland terug te keren. Daar is hij aan de universiteit van Amsterdam eerst docent en vanaf 1955 buitengewoon hoogleraar in het Syrisch, Arabisch en de Islam geweest. Hij onderhield in die jaren ook een goed en langdurig contact met Henriëtte Boas (1911-2001)[8], die evenals Ginsberg een grote belangstelling had voor oosterse studiën. Guillaume Frédéric Pijper overleed in 1988.
Pijper heeft Ginsberg ongeveer anderhalf jaar voor het uitbreken van de eerste wereldoorlog leren kennen[9]. Waar en hoe is onbekend. Ginsberg studeerde toen aan de Kaiser-Wilhelms-Universität in Straatsburg oosterse talen[10]. Over zijn komst naar Nederland en zijn inschrijving aan de universiteit van Leiden op 2 Juli 1915[11] voor diezelfde studie gaat het verhaal dat Jakob vanwege zijn Russische nationaliteit vlak na het uitbreken van de oorlog geïnterneerd, en daaruit door bemiddeling van Snouck Hurgronje (1857-1936) bevrijd zou zijn; collega’s in Straatsburg zouden daarom gevraagd hebben[12]. Maar omdat Pijper Ginsberg toen al langer kende, is het niet ondenkbaar dat hij daarin een rol heeft gespeeld. Tussen die drie personen is in ieder geval een bijzondere band ontstaan. Dit blijkt uit Ginsbergs regelmatige bezoek aan Snouck Hurgronje waarover Ginsberg aan zijn vriend Pijper meedeelt ‘telkens laten wij een woordje over jou vallen’[13].
Niet alleen Snouck Hurgronje maar ook de hoogleraar Balto-Slavische talen, Nicolaas van Wijk (1880 -1941), heeft Ginsberg al snel na zijn inschrijving in Leiden leren kennen. Diens woning in de Nieuwstraat op nummer 36 was een trefpunt van intellectuelen die uit Rusland en andere oost Europese landen waren uitgeweken. Ginsberg zelf heeft er ook korte tijd gewoond. Van Wijk was voor hem ‘zooals een goede broeder’[14]. Hij zou hem ook al vroeg aangeraden hebben in boeken te gaan handelen om in zijn levensonderhoud te voorzien[15].
Aan hulp bij het opbouwen van een nieuw bestaan in Leiden heeft het hem kennelijk niet ontbroken. Wetenschapper is hij uiteindelijk niet geworden, maar hij heeft zich wel onmisbaar weten te maken voor de Leidse oriëntalisten en voor de mensen uit de kring rond van Wijk. Zijn belangstelling voor de oosterse studiën bleef echter onverminderd groot. Het Oostersch Genootschap was in 1920 nog maar net gesticht of hij werd er al lid van. In 1939 bezocht hij nog lezingen tijdens een congres dat door dat genootschap was georganiseerd[16]. Evenals in de Nieuwstraat moet er ook op Kort Rapenburg 17 stevig gediscussieerd zijn[17].
Eindigen wil ik met twee citaten uit brieven aan Pijper, die geschreven zijn door de man van wie hij in 1926[18] schrijft dat hij ‘de enige was bij wie hij zijn hart kon uitstorten’, W.H. Rassers (1877-1973), directeur van het Rijks Ethnographisch Museum in Leiden:
20 april 1940:
[…] hier word je naam geregeld genoemd. Dat gebeurt o.a. altijd wanneer Jakob Ginsberg een praatje bij ons komt maken. Vrijwel iedere maand komt hij een Zondagavond bij ons doorbrengen; hij brengt dan zijn boterhammen mee (want hij wil geen last veroorzaken!) en bepraat dan alles wat hem is overkomen sedert zijn vorig bezoek. Vrijwel altijd is hij zeer optimistisch wat den internationalen toestand aangaat, alleen de laatste maal, sedert den Duitschen inval in Noorwegen, was hij wat somber. Niet zonder reden trouwens!
26 juli 1946:
Ginsberg is, zooals je weet, verdwenen[19]
———
Noten:
[1] Leiden: Burgersdijk en Niermans. Nieuwjaarswens 1985.
[2] Bij zijn geboorte op 14 december 1925 kreeg hij de namen Jakob Israel. Na acht dagen werd hij ‘der Tradition gehorchend die oft stärker ist als jede Vernunft’ (Brief 9) besneden. Jaap is in 1993 kinderloos overleden. Enkele jaren later zou de naam Ginsberg door een fusie en naamsverandering officieel uit de wereld van de Leidse boekhandel verdwijnen.
[3] Na de scheiding bleef zij wel betrokken bij de bedrijfsvoering van de boekhandel en uitgeverij. Erna Augusta Berthe Prigge is in 1976 in Oegstgeest overleden. In de overlijdensadvertentie wordt zij Erna Ginsberg-Prigge genoemd.
[4] Met dank aan Barbera Bikker voor het werk om deze informatie beschikbaar te maken op de site van Stichting Herdenking Jodenvervolging Leiden. Ook dank aan Dr. Arnoud Vrolijk, conservator midden oosterse handschriften, en Eva van ’t Loo en Brittany Brighouse, die niet alleen fotograferen maar ook graag willen weten wát ze fotograferen.
[5] De signatuur van de brieven is UBL Or. 27.654 : B 2 Ginsberg, Jakob. De collection guide van het archief Guillaume Frédéric Pijper is raadpleegbaar onder: Collection: Guilaume Frédéric Pijper archive and collection | Collection Guides | Leiden University Libraries (universiteitleiden.nl) – In de brieven gebruikt Ginsberg in de aanspreekvorm meestal het woord ‘Rabbileben’. Het achtervoegsel ‘leben’ in de grappig bedoelde aanspreekvorm ‘Rabbileben’ is jiddisch. Het duidt genegenheid aan. Ook de kortere vorm ‘leb’ wordt gebruikt. Met dank aan Nicolette Mout, emeritus hoogleraar vaderlandse geschiedenis aan de universiteit Leiden.
[6] ‘Het boek der duizend vragen’. Leiden: Brill. 1924
[7] Daarmee trad hij in de voetsporen van zijn leermeester Snouck Hurgronje, die in 1936 was overleden. Hij zou de laatste zijn die die functie zou bekleden.
[8] Van haar zijn 47 brieven bewaard gebleven in het archief van Pijper (UBL Or.27.654 : B 2 Boas, Henriëtte)
[9] In zijn correspondentiejournaal schrijft hij op 2 februari 1932 ‘Ginsberg: […] bijna 20 jaar vriendschap’ (Or. 27.654 : B 1)
[10] Ginsberg liet zich op 11 februari 1915 bij de gemeente Amsterdam inschrijven en had meegedeeld dat hij voor die datum student in Straatsburg was https://images.memorix.nl/ams/download/fullsize/5c74ff30-c668-3d4e-8dba-f95c8fa3a41f.jpg
[11] Op 30 september van datzelfde jaar heeft hij zich nog een keer ingeschreven, bij de faculteit Letteren. Universiteitsarchief. UBL
[12] Jan Tromp ‘M.A. Beek en de historische kritiek’. In: ‘Quisque suis viribus’. Leiden, 1991, blz. 221
[13] Brief 10 van 12 juni 1929.
[14] Brief 9 van 2 maart 1926.
[15] Meer informatie over de vriendschap met van Wijk is te vinden in: Jan Paul Hinrichs ‘Vader van de slavistiek. Leven en werk van Nicolaas van Wijk 1880-1941’. [s.l.] Bas Lubberhuizen. 2005, blz. 222-224.
[16] Met dank aan Dr. Koos Kuiper. Hij bereidt een inventaris voor van het archief van Het Oostersch Genootschap. Hij liet mij ook een foto zien van alle leden van de sectie waarvoor Ginsberg zich had ingeschreven. Maar niemand is nog in staat geweest daar Ginsberg op te herkennen. Hoe hij er uit heeft gezien weten we nog steeds niet.
[17] Jan Tromp ‘M.A. Beek en de historische kritiek’ In ‘Quisque Suis Viribus’ Leiden: Brill. 1991, blz. 222.
[18] In brief 9.
[19] UBL Or. 27.654 : B 2 Rassers, W.H.
