70 jaar bevrijding. De kranten en tijdschriften staan er vol mee. Maar meestal gaat het helemaal niet over de bevrijding, maar over de oorlog. De bevrijding is gewoon het einde van het verhaal. Eind goed, al goed. Maar dat gold niet voor iedereen. Voor de zesjarige Peter Hein waren de eerste dagen van mei 1945 een verwarrende tijd, waarin grote verwachtingen en teleurstellingen elkaar afwisselden.
De stad was een reusachtige lawaaimachine met de herrie van duizenden uitzinnige mensen. Dansende vrouwen in bloemetjesjurken hadden baretten van Canadezen jolig op hun hoofd. Er klomk geschreeuw, gezang, accordeonklanken, geroffel van trommels. Flarden fanfaremuziek kwamen van alle kanten op ons af en weerkaatsten tegende gevels. Gejuich bereikte telkens een hoogtepunt als er open militaire auto’s vol Canadezen claxonnerend langsreen. Overal huilende kinderen die hun ouders kwijt waren. Overal ouders die in paniek de namen van hun kinderen riepen…
Ik wilde alles zien, maar zittend in mijn rolstoel zag ik vooral diegenen die ons omver dreigden te lopen en waar tante Cor met alle macht tegenin werkte. Ik zag alleen maar benen, buiken en billen van armoedig geklede, magere mensen en rook om me heen de stank van urine, zweet en poep. Ik voelde me verdrinken…..
Jonge meisjes met vlaggetjes in hun handen, oranje strikken in hun haar en bruine chocoladevegen om hun mond, wrongen zich overal tussendoor. Met hun spillebeentjes leken ze hongerige vogeltjes, zoals ze, met hun handen uitgestoken naar de soldaten, bedelden om meer chocolade, kauwgum en sigaretten. De Canadezen gooiden die met handenvol de menigte in, waardoor in het gedrang hier en daar vechtpartijen ontstonden. We zagen hoe mensen, die haastig op voertuigen getrokken werden, er bijna onder kwamen, hoe tanks in een bocht mensen dreigden dood te drukken.
Uit: ‘het zesde jaar’, het jaar na de oorlog door de ogen van een Joods kind, Peter Hein, 2014.